maandag 5 augustus 2019

‘Winterlaken’ van Mischa Andriessen

Hoe radeloosheid ondergaan, bestrijden?


Hoe maak je van een drama poëzie, dat wil zeggen een tekst die blijft fascineren, die het raadsel intact houdt en toch wijst op een verschrikkelijk gebeuren en de gevolgen daarvan? Je kunt gebruik maken van mythische figuren, omdat het drama tegelijk persoonlijk en algemeen is. Bij het gedicht ‘Daena’ staat een motto van Giorgio Agamben: ‘Men schrijft om onpersoonlijk te worden.’ Kopland zei ooit: ‘Het moet zo persoonlijk dat het onpersoonlijk wordt’ of was het andersom?

Het drama wordt in de bundel ‘Winterlaken’ van Mischa Andriessen beschreven onder de koele titel ‘Daar’: ‘Daar was een kind, een halve minuut hooguit, aan de aandacht van zijn soezende ouders ouders ontsnapt (…)’ Het kind is in zee verdwenen. Weg. Daarna de radeloosheid van het steeds maar weer tevergeefs zoeken, het schuldgevoel.

Er zijn stijlfiguren zoals de hyperbool die de waanzin, de machteloosheid, de totale onbegrijpelijkheid van zo’n drama kunnen weergeven. De moeder staat steeds weer aan de waterkant te wachten tot het kind terugkeert, ook in het donker. De vader brengt haar eten en drinken; veegt zand en vuil van haar gezicht, vraagt haar om ‘vergeme’ (god vergeve mij) naar huis te komen, maar zij zegt: ‘Nog evenkes’ en hij weet dat ze daar blijft. En dan gebeurt het onmogelijke, passend bij de onmogelijke situatie, het onbegrijpelijke verdriet: haar lichaam krijgt veren, handen en armen worden vleugels, benen en voeten krijgen scherpe klauwen, haar zachte stem wordt een krijs. Ze stijgt op boven haar ‘wepele’ (lege) huis. De vogel zweeft boven de zeeën, haalt wrakhout boven, een fles zonder brief. Dit is te lezen in een prozatekst, waarbij al of niet expres twee alinea’s aan het slot herhaald worden: de alinea’s die gaan over haar metamorfose. De lezer denkt wellicht aan Daphne die in een boom veranderde. Er is dan al een beeld gekomen, als hij of zij dat kent, uit 'The French Lieutenant's Woman’, de vrouw die steeds op de pier staat uit te kijken naar haar geliefde, die niet terugkeert.
De vader in het drama van ‘Winterlaken’ wordt in de beschreven tekst halfzot.

Er zijn andere beelden die de onmogelijkheid van terugkeer naar de ‘oude’ liefde weergeven. Er is het weerhuisje, waaruit of de man of de vrouw naar buiten komt, al naar gelang het regent of niet.

Weerhuis

Zij denkt niemand komt binnen
Door een deur die op slot zit
Kan niemand eruit denkt hij
De sneeuw bedekte de stappen
Denkt zij er was hier niemand
We bellen elkaar alleen nog maar
Om te achterhalen waar we toch
Onze telefoon hebben weggelegd
Hij denkt wat als we nog een keer
Wisselen van plaats dadelijk weggaan
Bij het beslagen raam waar zij denkt
Hij denkt nooit meer aan die nacht
Toen ze binnenkwamen een ravage maakten
Van wat we toegewijd hadden opgezet
Maar we konden het wel op dat moment
Denkt hij laten we ogenblikkelijk weggaan later
Terugkomen en het huis zien alsof we hier
Niet eerder waren onze sporen vervaagden
Denkt zij het sneeuwt alweer denkt hij
Zij denkt het is te koud om open te doen
____

In dit gedicht denkt de vrouw ‘niemand komt binnen / Door een deur die op slot zit’ en denkt de man: ‘Door een deur die op slot zit / Kan niemand eruit’. Een treffende apokoinou, die de wanhopige situatie weergeeft. Ze zijn met elkaar verbonden en tegelijk gescheiden. De overige beelden van het gedicht geven een herhaling van deze situatie. Het gedicht is gebouwd rond de tegenstellende beweging.
Het voortdurend herhalen van ‘zij denkt’ en ‘denkt hij’ geeft aan hoe machteloos het paar is om bij elkaar te komen. Het is denken, denken en niet praten of aanraken.
In een andere tekst met de titel ‘Daar’ wordt het begin van de liefde beschreven. In een kamer waar een dansvoorstelling heeft plaats gevonden, blijven de geliefden achter. Hij tilt haar over een drempel en zegt lachend dat dat een voorbode is, waarop zij ’schaterzegt: ‘Ja, ik wil’’
In ‘Ichtus’ duwt zij haar geliefde in het water. De kamer van het begin wordt genoemd. Zij wil hem terug zoals hij toen was, nog niet fataal gewond:
‘Nadat ze hem in het water had geduwd / Wachtte ze een week tot hij thuiskwam / Ze streelde de mond die naar adem hapte / Zijn glanzende vel schilferde op haar huid / Met haast streek ze hem weg vroeg snel / Waarom heeft het toch zo lang geduurd / Omdat een stem me vroeg wat ik wist / Zei hij welke kamer het precieze tijdstip / Van aanvang wat er klonk wie wie tilde / En ik twijfelde en begreep dat ik terug moest / Ze nam hem in haar armen en droeg hem / Terug naar het diep waar ze innig bad toen / Ze hem inwierp dat hij nog eens terugkwam / Als die ander die zij kende en zo graag zag’.
In ‘Theorema’ lijkt het kind terug te komen om de ouders te verzoenen. Het optreden van de bezoeker doet sterk denken aan het optreden van Jezus na zijn verrijzenis, zoals bij de Emmaüsgangers.
Er zijn mythologische wezens onder water, zoals de ekkerman, een vreeswekkend monster dat kinderen omlaag trekt in een put of ondiep water. Een Keltisch wezen is de kelpie, die je ook onder water trekt.
De titel van de bundel vinden we terug in het gelijknamige gedicht. Een winterlaken is warm. ‘Je spint je in het laken in / Slaapt onaantastbaar wit en stil / Onvoorstelbaar dichtbij ben ik / Maar je kiemde tot een pop / Dua moet ik wachten je hoort me niet’.

Mischa Andriessen, ‘Winterlaken’, De Bezige Bij, Amsterdam 2019
73 bladzijden

vrijdag 2 augustus 2019

Eenvoudige woorden en neologismen Monica Boschman

Eenvoudige woorden en neologismen


Monica Boschman (1965) is tekstschrijver, schrijfdocent en dichter. Van 2012 tot 2014 was zij de eerste regiodichter van de Noordelijke Maasvallei. Zij kreeg diverse eervolle vermeldingen bij poëziewedstrijden in Nederland en België. In 2017 won zij de Plantage Poëzie Prijs.
‘Zeerslag’ is haar debuut bij uitgeverij U2pi, een uitgave in de reeks ‘open’, met in de redactieraad  Jos van Hest en Will van Sebille. 
Eric van Loo op Meander vindt haar gedichten ‘weinig uitgesproken’: ‘Vrije verzen, van wisselende opbouw. Weinig gebruik van rijm of assonantie, metrum of andere expliciete poëtische stijlmiddelen.’ Wat zou hij vinden van de volgende verzen: ‘Duren rechtszaken eeuwig? Wassen rivieren eeuwig? Een libelle vliegt over het water; haar aanschijn  weerspiegelt even de zon - en dan is er plotseling niets meer.’, als hij niet wist dat ze komen uit het Gilgamesj-epos? Hier wordt gesproken over de dood. Deze poëzie is duizenden jaren oud.
In ‘Zeerslag’ van Monica Boschman lees ik: ‘Hoe was het voor ik de bedoeling was? (…) Nog steeds vraag ik me af / hoe ik wist dat ik daar moest zijn.’ In het laatste gedicht uit de bundel, ‘Luchtveren’ gaat het over zo iets eenvoudigs en tegelijk geheimzinnigs als de wolkenlucht.


‘Wie splitst het wit
van blauw, legt het op hopen
waarin wij alles kunnen zien?

Een vroeg geweken kind misschien
een herdersjongen met gevoel
voor wol en schapen tellen.

Wie mengt, als alles al
uiteen gekeken is, het grijs
twee tinten lichter?

De stem van God misschien
die het niet dondert dat voorbijgaan
op voorbijgaand lijkt.

Wie daalt in dichter zwart
de ladder af om ons te klaren?

Ik trek mijn vleugels aan
en veeg de lucht.’

Andere vragen, even eenvoudig van taal, maar in wezen even geheimzinnig. Mensen veranderen in duizenden jaren niet erg veel.
Liefdesliederen uit de bijbel, een ander voorbeeld van eenvoudige taal die vragen stelt waarop het antwoord niet gemakkelijk te geven is. ‘Allerliefste, zeg me toch / waar jij je kudden laat grazen! / Vertel me waar je 's middags / je dieren laat rusten. / Of moet ik de kudden van je vrienden / langs gaan om je te zoeken?’

Nog een voorbeeld van Nijhoff: ‘Zingend en zonder herinnering / Ging ik uit het eerste land vandaan, / Zingend en zonder herinnering // Ben ik het tweede land ingegaan, /O God, ik wist niet waarheen ik ging / Toen ik dit land ben ingegaan. // O God, ik wist niet waarheen ik ging / Maar laat mij uit dit land vandaan, / O laat mij zonder herinnering / En zingend het derde land ingaan.’

Monica schrijft: ‘Nog steeds vraag ik me af ? hoe ik wist dat ik daar moest zijn.’

De titel van de bundel doet me denken aan ‘Neerbraak’ van Harmsen van der Beek. ‘Je zou kunnen zeggen dat een neerbraak moet zijn: de neerslag van een gedachte over het een of ander van een schrijver, zó geformuleerd dat een (voor)oordeel wordt doorbroken bij de lezer.’ (HvB)
‘Zeerslag’, geen mooi woord naar mijn mening. Het zou de neerslag van iets wat zeer doet of deed kunnen zijn,  maar zo dat de lezer de situatie moet afleiden uit het gebruik van bepaalde woorden, zoals ‘zandstraalden’, ‘oude wanen’, ‘breken’, ‘scheermessen’, ‘schreeuwen’, ‘onnodig intiem’, ‘nemen op de korrel’, ‘verzanden’, die we vinden in het volgende gedicht dat over een breuk gaat.

‘Strandpaal 22

Daar spraken we af, zandstraalden elkaar
lang en diep. We sliepen tot het zeepeil
van oude wanen. We herhaalden ons.

Vandaag breken we lage golven
en tellen scheermessen op het strand.
Meeuwen schreeuwen in veelvoud.

We zitten naast elkaar, scherm delen
klinkt onnodig intiem, we nemen op
de korrel. Het verzanden is begonnen.’

Monica Boschman gebruikt vaak woorden die nog niet bestaan, zoals ‘Breekhuid’. ‘Bladeren zuigen het brein uit onze benen. / We willen niet vertragen, kunnen niet // verdragen dat we niets te vertellen / en te weerleggen hebben. // We schuiven nadagen / voor ons uit.’

Monica heeft me verrast. Zij is een interessante dichter, die meer aandacht verdient.

Monica Boschman, ‘Zeerslag’, uitg. U2pi, Den Haag, 2018.
69 bladzijden