vrijdag 1 juli 2016

Peter van Lier – Laaglandse remedies

 
Het gedicht als geneesmiddel

De titel van Peter van Liers nieuwste bundel – Laaglandse remedies – doet denken aan die van Harry ter Balkt – Laaglandse hymnen. ‘Remedies’ zijn middelen om iets beter te maken; ‘hymnen’ zijn lofzangen. Dit duidt op een belangrijk verschil. Kon Ter Balkt nog jubelen, hoe ironisch ook, over vaderlandse gebeurtenissen, Van Lier zoekt naar zin, naar een houding in het leven. Het is wellicht daarom dat hij zich aangetrokken voelt door Vincent van Gogh:
ETTEN
maakt mij zo blij dat ik enige tijd rustig hier kan
werken; als het niet regent ga ik
elke dag
naar buiten:
                  naast hut, schuur, molen en smidse heb ik
tot vijfmaal toe een boer met schop, tweemaal een zaaier,
tweemaal
een meisje met bezem. Verder (…)
LaaglandseDe typografie is kenmerkend voor de dichter en ook het ready-made-karakter. Hier wordt geciteerd uit de brieven van Van Gogh. Wat hij ook gemeen heeft met de schilder is de aandacht, liefde voor de werkelijkheid en met name het kleine en onaanzienlijke. Zijn gedichten zijn geen etherische beschouwingen – wat je misschien verwacht van een filosoof – ze werpen een licht op de alledaagse realiteit in een poging die op te heffen (letterlijk).
Volgens Heidegger zijn filosofie en poëzie twee bergtoppen die niet met elkaar zijn verbonden. Peter van Lier heeft gekozen voor de poëzie en hij doet dat met de verwondering van een kind, maar niet zonder volwassen kritiek. Hij zou graag de werkelijkheid als vanzelfsprekend willen ervaren, maar dat lukt niet. Als ik de gedichten hardop lees en dat moet je doen – komt er een verbaasde jongen in mijn hoofd, iemand die vragen stelt, zoals filosofen horen te doen. Genezende vragen.
TJILPEN
als exclusief
voorrecht?
Laat de andere vogels maar fluiten, kelen kaal, maar juist
de mus in zijn gewone doen maakt de buurt (is bekend).
                         Het gedrag van
                         cultuurvolgers,
van paren vlak
voor de deur tot het snaaien van nestmateriaal en voedsel
                                                                                    binnen
-liefst onder de kat vandaan -, missen we,
volgens de laatste gegevens,
merkbaar.
=
Het lijkt inmiddels weer goed gekomen met de mussenstand, in elk geval stikt het in mijn tuin van de mussen.
De afdeling ‘Laaglandse remedies’ bestaat uit gedichten die eerder in een bibliofiele uitgave verschenen met foto’s van Bob Negryn. Het gaat om foto’s die te maken hebben met de Noordoostpolder.
‘Iets met de polder doen’,
makkelijk gezegd.
Maar wat aan te vangen met een groot, kaal,
winderig gebied zonder geschiedenis?
Dat je daar met zijn
allen
op de zeebodem zit, schept een band – de remedie
is een stad te ontwerpen
kleinbehuisd. (…)
Op de foto zit een grote man in een klein tuinhuisje. Hij lijkt te worden samengedrukt, in de linkerhand een schoteltje, in de rechter een kopje, waarschijnlijk thee. Geneeskrachtige thee?


Peter van Lier – Laaglandse remedies. Wereldbibliotheek, Amsterdam. 64 blz. € 19,99.

Maarten Goethals – Hees


Hees van woede

Maarten Goethals is teleurgesteld vanwege de geringe en armelijke aandacht die poëzie krijgt. Hij schreef een requiem voor de poëzie. Wereldgedichtendag? Valse viering! We weten het: bundels verkopen niet; de dichtkunst lijkt verdwenen uit het maatschappelijk leven. Het lijkt anders, denkend aan de landsdichters, stadsdichters, dorpsdichters, jeugddichters van A tot en met Z, maar dat is schijn.
Wie leest er nog poëzie? Ach, het is niet nieuw. Misschien van alle tijden. ‘Van dichten comt mi cleine bate’. Dichters behoren tot een sekte, met een kleine, soms fanatieke aanhang. Goethals is zo bitter omdat hij, waarschijnlijk vol goede moed, zijn bundel componeerde en liet uitgeven in 2014. Nu, maart 2016, schreef hij zijn requiem, dat eindigt met de afkondiging van het einde van de poëzie. Dood aan de poëzie!
Goethals moet niet zeuren. Er zijn nog steeds dichters en die blijven komen. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Steeds nieuwe dichters, omdat het moet, omdat ze de noodzaak voelen te schrijven en te publiceren. Sommigen zullen populair worden (zoals nu bij voorbeeld Marieke Rijneveld, vierde druk voor haar bundel Kalfsvlies; altijd enkelingen), sommigen zullen teleurgesteld afhaken. Dat zijn niet de echte dichters. Zij wilden opvallen en toen lukte het niet, omdat hun balletje niet in het juiste gaatje viel van de roulette, die de publieke aandacht is. Dat hoeft niet te betekenen dat ze geen kwaliteit hebben. Ik ken goede dichters die niet gelezen worden.
Hoe zal het Goethals vergaan? Ik vermoed dat hij niet gelezen zal worden, maar dat betekent niet dat hij geen kwaliteit heeft. Goethals schrijft uitgepuurde gedichten, ritmisch, klankrijk, vol betekenis. Hij ziet kans grote emotie, bij de dood van een vriendin door een auto-ongeluk in Egypte, neer te zetten in gebeitelde taal.
Sterven
blijft een oud zeer, een duivels dialect: zonder regels
zonder stoet of stad.
Het woord ‘dialect’ verwijst geraffineerd naar de eerste strofe van dit gedicht, ‘De meerkoet’:
Je nam al langer afscheid.
Laatst nog van jezelf
in de hallen van onze moedertaal.
In het derde deel van een veelluik schrijft hij over ‘Ik-‘:
Hees. Verbannen, opgehangen.
Mijn vel versteend, mijn lijf: uitgehouwen
als toga en pak.
Aan mijn voeten
verglijdt het lood uit het leven, een drassige nacht
van glas. De aarde bonkt, bloedt – en ik, amper weerstand
(en wiegend)
waad in mijn arme woede.
Hees van woede.
Hij mag van mij de overdaad aan alliteraties schrappen, maar verder vind ik de gedichten krachtig en indringend.

Maarten Goethals – Hees. Vrijdag, Antwerpen. € 16,50.

Pom Wolff – Een vrouw schrijft een jongen

Gevoelig en precies

Uitgeverij Douane presenteert de nieuwe bundel van Pom Wolff: Een vrouw schrijft een jongen. De dichter is bekend van zijn slamprijzen, maar in deze bundel staat een ander soort gedichten. De ‘bundel’ bestaat uit vier dunne boekjes. Het laatste boekje, nou ja, boekje: drie blaadjes met twee nietjes, maar wel keurig, heet ‘genade’ en het voorlaatste gedicht gaat zo:
reve had gelijk
we lijden mee
we vroegen er niet om
niet om een schimmelvoet
en ook niet om reclame
vandaag gent – wevelgem weer
en nooit eens andersom
de kemmelberg op
reve had gelijk
het is allemaal genade
De wielercours gent – wevelgem is berucht door de heuvels bij Kortrijk en natuurlijk de Kemmelberg.
De korte gedichten doen denken aan die van Reve, maar Wolff is interessanter door zijn grammaticale afwijkingen. Reve was shockerend en Reve was om te lachen en je te ergeren aan zijn fascistoïde opvattingen en om je te ontroeren met zijn verlangen naar verlossing.
Wolff laat andere botsingen zien. In ‘genade’ gaat het over een buurvrouw die tippelt en opmerkt dat ‘ze laag vliegen’. Dat betekent dat de auto’s hard voorbij rijden, zonder dat de chauffeurs naar haar kijken dus. Maar het gedichtje begint met een dc negen van de KLM. De ik van het gedicht herhaalt de opmerking over de snelle auto’s en ‘ik kijk en zie haar schaamlippen bewegen’. Doet ze dat om te lokken?
wolffDe volgende maandag staat ze er nog. De ik is vertrouwelijk met haar en zij vertelt over een volvo met vijf honden. En dan nog de chauffeur. De ramen van de auto zullen wel beslaan. Geen pottenkijkers dus. Er gebeurt van alles. Op maandagavond heeft ze het over wurgseks en ‘je moet toch wat’. De ik zegt dat hij een luchtje gaat scheppen. Zonder dichtgeknepen keel. Hij heeft op dinsdagavond met haar te doen: ‘je lijkt op een machine’. Dat geeft ze toe en weer ziet hij haar schaamlippen bewegen. Op woensdagavond is er geen voetbal op tv. Hoe zijn tijd door te brengen? Hij zegt dat de hond dood is en dat hij zo wordt opgehaald en of ze ook koffie wil. Op woensdagnacht gaat ze weer aan het werk. Het is druk in de straat. Op donderdag heeft ze een vreemde klant. Hij leek een parelmoernicht, maar dat pakte kennenlijk anders uit. De dichter zoekt op: parelmoer en vindt hexagonale aragonietplaatjes. Ik laat Google zoeken en kom bij een filmpje waar Pom de gedichten voorleest. Het valt me op dat hij zinnetjes heeft geschrapt en regels heeft omgegooid. Hij is een gevoelig, verantwoordelijk vakman.
Vrijdagochtend is het bijna weekend en ’s middags komt er onweer. De buurvrouw heeft ‘witte vloed ook dat nog’. Het valt allemaal niet mee. De ik lijdt mee; hij had/heeft een schimmelvoet. We zijn aan de genade overgeleverd. Het laatste gedicht verrast door de titel ‘lindehoning aan de overtoom’.
ik kan niet leven in een zomerwind
die huist in wikkelrokken
de meisjes fladderend aan de overtoom
mager bolstaand van verlangen
ik zie een jongen zestien jaren strelen
zijn moeder zong van melk met zoete room
de wind kan nog zo luchtig doen
vandaag als kinderen liedjes zingen
drink ik blauwe bloesemthee
te leeg voor lui
te moe om loom te zijn
verblijf ik, in eeuwige herinnering
hoogachtend
Vergelijk dat nu eens met het kinderliedje:
Schuitje varen, theetje drinken,
Varen we naar de Overtoom.
Drinken er zoete melk met room.
Zoete melk met brokken,
Kindje mag niet jokken.
Veel kinderliedjes hebben een volwassen, scabreuze achtergrond. Hoe dan ook: er zitten veel escortbureaus op de Overtoom. De hoeren zitten daar in een goedkoop hotel dan ook aan het ontbijt. Tot 11 uur mogen ze bezoek ontvangen op de kamer.
Pom Wolff is een precieze dichter: hij wil alleen die woorden over houden die er echt toe doen. Hij schrijft omdat hij moet schrijven, de poëzie vreet hem uit. Hij schrijft met geraffineerde herhalingen, die als je goed kijkt verschillende dingen betekenen, als je de klemtoon verschuift:
dat ik weet dat je er was
dat het toen niet meer kon zijn
en dat het toen niet meer kon zijn
Remco Ekkers
Pom Wolff – Een vrouw schrijft een jongen. Douane, Rotterdam. 48 blz. € 15.

Peter Drehmanns – Grafleggingen


Bloed, slijm, sperma, oud marsepein

Peter Drehmanns schreef een vierde dichtbundel Grafleggingen. De verwijzing naar de graflegging van Jezus doet nogal geforceerd aan. Misschien dat de tekening op het voorplat van Robbie Cornelissen de gedichten meer recht doet: de executiekamer, waarbij de balk dwars op het bed doet denken aan een martelwerktuig. Het eerste gedicht spreekt van doorligwonden en ‘de volgende afgebroken nagel’. ‘Depositie (Immanuel)’ heet het gedicht, dat is neerslag van verontreinigende stoffen; God met ons.
Geen opgewekt beeld en het gedicht lijkt dan ook meer een Icarische val:
door de wolken uit de hemel
gesmeten een brok halfmens
gespeend van schouderscharnieren
en andere valapparatuur
gesaneerd en ontzenuwd
wordt-ie weggegeven
serafijn zonder uitzettingspapieren
de stuipen op het lijf
gejaagd dwarrelt hij
in handen van vetvrije makelij
en wordt geluierd
en wordt leeggeschonken, meegetrokken
tot de volgende doorligwond
tot de volgende afgebroken nagel
Het lijkt te gaan over een actueel probleem: een uitgebuite en wanhopige asielzoeker.
GrafleggingenMin of meer actueel is ook het volgende gedicht over Oscar Pistorius. Zijn slachtoffer-vriendin is daar aan het woord. Zij zegt dat het sporenonderzoek niets heeft opgeleverd en dat de tussendeur zich niks meer herinnert: ‘Niks // van alles wat hij op mij afvuurde, hij kende het / effect, de milimeters, de bloembladen / die zich in mijn vlees openden, hoelahoep’.
Daarna het gedicht voor een eenzame dode, die uiteindelijk toch nog een nabestaande bleek te hebben, maar toen had Drehmanns zijn gedicht al geschreven; een perfect empathisch gedicht voor een onbekende. Hij heette meneer A.A. de Bruijn. Francesco Nirta werd jaren lang gezocht wegens moord, drugshandel en wapenbezit. Het gedicht beschrijft zijn treurige verborgenheid en zijn af en toe naar buiten komen om een pond lendenbiefstuk te halen, zijn verborgen handel.
De vader die zijn twee zonen vermoordde en wegborg in rioolpijpen krijgt een gedicht dat ‘GRAFLEGGING MODERN’ heet. De Utrechtse serieverkrachter figureert in slijm afstaan. Ik vraag me af of een eenvoudig krantenbericht eenzelfde emotionele impact heeft. Dat gaat bijvoorbeeld zo: ‘Francis Garcia-Hofland, 22 jaar, ernstig verslaafd, soms tippelend om aan geld te komen. Ze sterft op 19 juni 1991. Haar lijk wordt badend in haar eigen bloed aangetroffen langs de Westzeedijk. De dader heeft haar bijna onthoofd. Haar onderlijf is ontbloot, haar groengrijze leren broek is weg.’
Elliot Smith, die misschien door eigen steekwonden om het leven kwam, wordt herdacht in ‘NO HESITATION WOUNDS’.
naai de dood
een stoplap op zijn kont
sla de tijd
stuk tussen je handen
tart het vierkant
boven de kloof van de klankkast
betast het zwart
wakker de wond aan
trap in het laatste uur
trap op z’n hardst
op het hart de parelkwal de kokhals
en steek door je kleren heen
In het gedicht ‘Transubstantiatie’ laat de priester het woord vlees worden, maar de dichter laat vlees woorden worden, die hij neerschrijft op papier.
Het laatste gedicht uit de bundel is een poëtica:
eerst maar eens mijn kwabben uitkammen
kijken of er nog woorden
verborgen zitten tussen de denkresten
in de gletsjerspleet tussen de hersenhelften
In de vierde (laatste) strofe van dat gedicht wordt uitgebreid stilgestaan
‘bij je tong die om dwingende redenen
een klapband heeft gekregen
en flarden stamelt over het nut
van verstaanbare poëzie’
Dit is verstaanbare poëzie, terwijl de dichter toch heel anders schrijft dan de verslaggever in een krant. De dichter weet dat de koffers van de maharadja’s ‘zijn gevuld met smart en andere / woorden van oude marsepein’.


Peter Drehmanns – Grafleggingen, met tekeningen van Robbie Cornelissen. Marmer, Baarn. 87 blz.€ 15.

T.S. Eliot – Prufrock


Een mislukt liefdeslied met grote invloed

T.S.Eliot schreef vele kritieken, maar nooit over Laforgue, die hij bewonderde en navolgde. Dat zie je bij meer dichters: zij verbergen hun inspiratiebronnen, willen niet te afhankelijk zijn. Maar wie was Laforgue? Een Frans dichter en symbolist, die al op 27-jarige leeftijd stierf en misschien wel beroemder werd door zijn invloed op Eliot. Een andere symbolist was Baudelaire. Ook Nijhoff werd beïnvloed door Baudelaire en hij voelde zich verwant met Eliot, van wie hij veel vertaalde.
Wat deze dichters gemeen hebben is de opvatting dat taal het materiaal is waarmee de dichter moet werken. Het gaat niet om een uitstorting van subjectieve emoties: gedichten schrijft men met woorden, niet met gevoelens. Poëzie moet onpersoonlijk zijn, dat wil zeggen dat, zoals Verwey schreef, ‘de navelstreng tussen dichter en gedicht moet zijn doorgesneden’. Dat is nogal een boude bewering. Eliot zei het voorzichtiger: de dichter moet voor iedere emotie een ‘objective correlative’ vinden. Prufrock is zo’n figuur: een observatie van een man die een aanzoek wil doen bij een theevisite, maar er niet in slaagt. Het gedicht is een soort interne dialoog, die zijn angst en gedwarsboomde verlangens weergeeft.
‘Prufrock’ betekent zoiets als preutse man met geklede jas (frock). Hij is een kalende vrijgezel van een jaar of veertig, model van een onmachtige man aan het begin van die machteloze en verschrikkelijke eerste wereldoorlog. Er zijn wel overeenkomsten tussen deze fictionele figuur en zijn schepper. Natuurlijk! Alle literatuur is ook autobiografisch.
Het gedicht begint met een oproep:
Laten we dan gaan, jij en ik,
Nu de avond ligt onder het firmament
Als een met ether verdoofd patiënt;
Het wordt al met al een meedogenloze vivisectie op de maatschappij, de moderne goddeloze wereld en van de angstige, verveelde man, de lakei, die niettemin, of juist door zijn positie, ernstige kritiek heeft op de society van theedrinkende vrouwen van niveau die praten over Michelangelo.
Let op het rijm dat de vertaler Paul Claes heeft gehandhaafd, zo veel mogelijk.
Laten we gaan door half verlaten straten,
De zeurende reservaten
Van rusteloze nachten in goedkope hotels en
Restaurants met zaagsel en oesterschelpen:
Straten als een staag doorgaande woordenstrijd
Die jou arglistig leidt
Tot één verpletterende vraag…
Ach, vraag me niet welke.
Laten we op visite gaan vandaag.
In het Engels staat er:
Oh, do not ask, ‘What is it?’
Let us go and make our visit.
Eliot pWie zijn die ‘jij’ en ‘ik’? De lezer en de ik van het gedicht; zijn alter ego en ego; Prufrock en de auteur. Hij wil niet leven in de moderne wereld. Hij verlangt naar een zinvolle samenleving, waar God Zijn bedoeling heeft kenbaar gemaakt in de H.Schrift (Eliot wordt Engels-katholiek); een samenleving ook waarin mensen in kleine gemeenschappen elkaar min of meer kenden, met weinig en eenvoudige informatie over hoe je moest leven, een wereld waarin de transities van Newton, Darwin, Marx en Freud nog niet echt waren doorgedrongen bij de massa’s.
Het gedicht speelt zich af in een grote, vuile stad. Prufrock is ongelukkig, verveeld, angstig. Hij vertegenwoordigt de nette burger met thee en marmelade, bang voor andere nationaliteiten.
De vorm van het gedicht kenmerkt zich door fragmentatie en door juxtapositie (De aanwezigheid van één of meer zaken op het toneel, zonder dat ze ten aanzien van de handeling of van elkaar in een zingevend verband worden gebracht of iets aan de betekenis van de tekst toevoegen.) Dat maakte het gedicht moeilijk voor tijdgenoten. ‘The fact that these things occurred to the mind of Mr Eliot is surely of the very smallest importance to anyone, even to himself. They certainly have no relation to poetry…’ (Times Literary Supplement 21 June 1917).
Prufrock and other observations verscheen in 1917, met hulp van Ezra Pound in een oplage van 500, die pas na vijf jaar was uitverkocht. In 2002 werd een gesigneerd exemplaar geveild voor 31.070 dollar! De tweetalige uitgave van Koppernik is voor het eerst in zijn geheel vertaald door Paul Claes, eminent vertaler en Eliot-kenner. Zijn nawoord is verhelderend.

T.S.Eliot – Prufrock. Vertaald door Paul Claes. Koppernik, 63 blz. € 15.

Eva Gerlach - Ontsnappingen

Recensie: Eva Gerlach – <em>Ontsnappingen</em>
Het waait door ons heen
Eva Gerlach schrijft gedichten met weinig of eenvoudige metaforen. Zo noemt zij ‘mijn AK 47’ ‘mijn broertje van staal’. Je kunt daarbij denken aan wat sergeanten roepen tegen soldaten: ‘Denk erom, je geweer is je meisje. Je wil haar altijd bij je hebben. Laat haar niet los!’ Hier is een meisje uit Syrië: ‘Toen iedereen dood was begon ik hier voor mezelf / met mijn AK 47 mijn broertje van staal,’ en verder vertelt ze over haar situatie in kale bewoordingen, hoe de soldaten van haar houden omdat ze geluk brengt en goed kan mikken met de granaten.
Zij is een medestrijdster geworden, kind nog, met de afschuwelijkste ervaringen, een oom die zich ophing, omdat hij de situatie niet meer aankon. Hij kon alleen nog praten met de doden. Zij heeft de kracht en de taaiheid die kinderen soms hebben. Zij wordt als het ware gered door haar onbegrip. Hoe zouden we de gruwel kunnen begrijpen? Haar broer is zo groot als zijzelf, maar zij houdt hem goed vast ‘op mijn schouder waar hij kan slapen’. Ze schiet op een laken dat valt en er vervolgens niet uitziet als een laken.
GerlachDe dichteres ziet kans om gruwelijke dingen te tonen in eenvoudige taal. De observaties van het kind zijn zakelijk, precies. De lezer wordt geconfronteerd met de gevolgen van oorlog op een koele, onsentimentele manier. Uit een kraan drupt roest, de buik van een tante is rood. Er staan glazen op tafel met ‘een droog vlies thee’, maar er is geen gast. Een zusje van vier wordt geslagen omdat ze gilt, want het kind begrijpt zonder uitleg dat de verschrikking, de angst, te groot is, dat ze een eenvoudige begrijpelijke reden moet hebben om te gillen.
Eva Gerlach gebruikt ongrammaticale middelen om het onbegrijpelijke weer te geven. De werkelijkheid is ongrammaticaal, buiten de orde: ‘Ze was / pas vier, mijn zusje, toen het begon, wanneer.’ Ook de ellips wordt gebruikt om het onbegrijpelijke te laten voelen: ‘van toen we begonnen te lopen, dat het niet over, //
dat het nooit achter ons / maar altijd voor ons […]’
En dan moeten ze over lijken lopen.
In de eerste reeks gedichten over een treinreis, begint het met vervreemdende gewaarwordingen, die bij nader inzien toch letterlijk gelezen kunnen worden:
Het veld verschuift terwijl je wordt gereden.
Dichtbij sneller dan ver, zo verplaatst het zich samen
naar achteren buiten je oog.
Ook de zogenaamd gewone wereld, waar geen oorlog is, is vreemd, labyrintisch. Misschien kun je ontsnappen door er over te schrijven.
Het voor- en achterplat van de bundel Ontsnappingen wordt gevuld door een foto van een open bos met scheef gewaaide bomen. Iemand houdt zich vast aan een tak om niet weg te waaien. Hij hangt horizontaal in de wind. Het is een foto van Ellen Kooi met de titel ‘Muiderzand – wind’. Hij ontsnapt aan een val in het zand door zich vast te klampen. Het is een beeld van ervaringen die door ons heenwaaien. Je moet ze vastpakken en dat kan even in een gedicht. Als je het niet doet, verdwaal je gemakkelijk in je werkelijkheid. Maar soms moet je loslaten, omdat het niet langer kan. De dood is in ons, eerst nog klein en nauwelijks aanwezig, maar uiteindelijk ligt hij zwaar op onze schouders en wij moeten door de knieën.
Eva zegt het zo mooi eenvoudig, met herhaling van klank en met een halve regel wit.
je rijdt op mijn rug en ik laat je, je legt me
lam en ik draag je
en als ik verstijf in het tuig en geen weg weet,
dan nog zal ik je houden en van hoog
komt je zweepslag, een fluiten en alles
bukt voor je, ik in mijn adem
buk voor je, kijk ik maak tijd

Eva Gerlach – Ontsnappingen. De Arbeiderspers, Amsterdam-Antwerpen. 79 bl. € 17,98.