Beleefdheid in een krankzinnige wereld
Mooi dat je op je 85ste een bundel publiceert met de titel ‘Vormen van gekte’. Judith Herzberg wil nog steeds ‘de gêne van te hoge woorden’ vermijden. Het is haar altijd goed gelukt. Wat ze ook wil, is begrijpen hoe de wereld reilt en zeilt, ook al weet ze dat dat nooit lukt. Doen we wel genoeg?
‘TERWIJL
Terwijl je doen doet
stapelt zich
genadeloos
het ongedane’
‘Doen doen’ is in zijn ongrammaticaliteit een passende formulering voor het hulpeloze: we zijn met van alles bezig, maar vaak ineffectief of ongericht. We zouden efficiënter moeten doen wat gedaan moet worden en dat is nogal wat.
In het tweede gedicht van de bundel wordt de ik en ons laksheid verweten en gezien de actualiteit lijkt dat terecht. Maar wat moeten we doen? In opstand komen? Vechten? Een president doodschieten? Of vergroten we daarmee de problematiek? (‘Het geen / vuist willen / maken / vereent’)
‘RIJM
Vind dit veel te vrijblijvend
terwijl ik zo hartstochtelijk wil bewijzen -
sta me nog even bij help me
de gêne van te hoge woorden
te vermijden help me te helpen
doen begrijpen. Onvrijheid dreigt
concreet. Mijn overhaaste hartslag
blijft mij, dus ons, laksheid
verwijten. Mij, die in de tijd
herkent wat was, toen,
aan den lijve’
Rijm is gelijkheid van klank. Hier valt de herhaling van de ij-klank op: een schrijnend geluid. Een gedicht schrijven… helpt dat? Moet ik wel subtiel aanduiden waar het om gaat? Moeten we elkaar niet wakker schoppen tot we een geweten hebben? ‘Onvrijheid dreigt’; dat is al gevaarlijk genoeg, maar de dichteres voegt er aan toe: ‘concreet’. De lezer denkt aan verschillende presidenten die de vrijheid bedreigen en als er iemand is die een zintuig heeft moeten ontwikkelen om fascistoïde of fascistisch gevaar te herkennen is het Judith Herzberg.
De stijl van de gedichten kennen we, maar is toch steeds weer verrassend en dwingt tot herlezen en nog eens. We herkennen het aarzelende, het weglaten van zinsdelen, het mijmerend zich begeven op tussenpaden en dan toch weer uitkomen op de hoofdweg. Hoe zit het in het volgende gedicht met voorkant en achterkant en wat staat daar en waarom wint deze kant?
‘BRIEF
Neem ik de blanco achterkant van informatie -
dat zeg ik zo omdat geleerd dat brief nooit
mag beginnen met het woordje ik , neem ik
die achterkant, dan dwingt die vorm me dan
te zeggen. Neem ik, dan - etc. En dat terwijl
wie me dat oplegde, die politesse, die norm
iets ernstigers heeft overleefd dan brief te krijgen
die met het woordje ik begint. Of ik hem stuur
of in een la bewaar weet ik nog niet,
maar zeker is dat wat de achterkant
vermeldt, het wint van deze, op den duur.’
Als ze niet had geleerd etc. dan zou ze beginnen met: ‘Ik neem de blanco achterkant van informatie’. Uit zuinigheid?De grammatica dwingt door de inversie te vervolgen met ‘dan’. Wie legde haar die beleefdheid op? We mogen veronderstellen haar vader, die iets ernstigers heeft overleefd, Bergen-Belsen. Waar hebben we het over? Terug naar de brief op de achterkant van een formulier. Wordt de brief verstuurd of gaat deze in een la. Wat is nu de achterkant? De achterkant, kun je denken, is de voorkant geworden: daarop staat de brief geschreven, bijvoorbeeld een brief aan haar vader (die overleed in 1989). De oorspronkelijke achterkant van het formulier met informatie
wint het van de oorspronkelijke voorkant, omdat de informatie van tijdelijke aard is, maar de inhoud van de brief altijd blijft gelden.
Beleefdheid is een vorm van gekte, liefde ook. Veel gedichten in de bundel gaan begrijpelijkerwijs over de oorlog en over het voorbijgaande leven. De ik heeft geleerd dat vriendschap uiteindelijk meer kan zijn dan liefde:
‘TASTBAAR
Niet alleen terwijl
maar vooral achteraf
is vriendschap zoveel meer
dan liefde als die was’
=
Judith Herzberg, Vormen van gekte, De Harmonie, Amsterdam 2019
47 blz
poëziekritiek
woensdag 18 maart 2020
Paul Valéry - Muziek en betekenis
Muziek en betekenis
Paul Valéry (1871-1945) was misschien de laatste symbolist. Hij was een bewonderaar van Mallarmé en de zogenaamde absolute poëzie die we in Nederland kennen van Jan Engelman. Denk aan het gedicht ‘Vera Janacopoulos’. De klank en de symboliek werd belangrijker geacht dan de betekenis. Hoewel Vestdijk duidelijk maakte dat het bedoelde gedicht van Engelman, een liefdesgedicht, wel degelijk een begrijpelijke, te analyseren betekenis had.
Valéry was de zoon van een douanebeambte. Hij wilde marineofficier worden, maar zijn beperkte beheersing van de wiskunde zou dat dwarsbomen. Merkwaardig, want later blonk hij juist uit in heldere analyses, waarnemingen en oordelen. Hij publiceerde in 1895 een studie over Leonardo da Vinci. Was de wiskunde in de opleiding tot marineofficier misschien te schools?
In 1892, hij is dan 21, in de bliksemende nacht van 4 op 5 oktober in Genua, beleeft hij naar eigen zeggen een diepe identiteitscrisis. Deze had waarschijnlijk te maken met een onmogelijke liefde voor een getrouwde vrouw uit Montpellier.
Hij neemt afstand van de literatuur en wil zich wijden aan exacte overwegingen. Dat mondt uit in zijn beroemde ‘Cahiers’. Overigens had hij in die tijd contact met grote dichters als André Gide en de al genoemde Mallarmé.
Pas in 1913 schrijft hij weer poëzie en dat resulteerde in het in 1917 verschenen ‘La jeune Parque’, een betrekkelijk lang gedicht van vijfhonderdtwaalf alexandrijnen, dat door vele grote schrijvers wordt beschouwd als een hoogtepunt van de twintigste eeuwse poëzie.
Rilke oordeelde over ‘La Jeune Parque’ dat het is niet te vertalen was. Katelijne De Vuyst heeft onlangs de uitdaging aangenomen en zij is er in geslaagd een mooi en soepel gedicht in het Nederlands te maken. Daarover durf ik te oordelen. Ook schreef zij een verhelderend nawoord.
Volgens Valéry had de inhoud van de verzen weinig of geen belang. Het ging om de muziek. Ik waag het om de uitspraak over de inhoud te betwijfelen. Zelf schreef hij - ik citeer Katelijne - dat hij zich verward voelde door het resultaat, ‘dat me heeft gebracht waar ik nooit dacht te gaan’. Hij omschrijft het als ‘de geest in de fles die door de visser uit het water werd gehaald’. Zou het te ver gaan te veronderstellen dat de crisis uit 1892 opspeelde? Moet de dichter zelf weten wat de precieze betekenis is van wat hij schrijft?
In het begin wordt de sterrennacht en de zee bij Genua geëvoceerd:
‘Wie weent daar, is het gewoon de wind op dit eenzaam
Uur, met ultieme diamanten? Wie toch weent daar,
Zo dicht bij mij die zelf de tranen al voel branden?’
(Moet dit niet ‘voelt’ zijn?)
‘Ze zoekt mijn gelaat en wil het strelen, de hand
Die afwezig op een diep doel af lijkt te gaan
En verwacht dat mijn zwakheid zich uit in een traan,
Dat mijn puurste lot - het kon zich langzaam bevrijden -
Stil, op een gebroken hart zijn licht laat schijnen.
…
Eeuwige sterren, almachtige onbekenden
Die iets puurs, iets bovennatuurlijks laten schijnen
Aan de grenzeloos verre einder van de tijd;
Jullie die in de mens, tot hij uitbarst in tranen,
Je soevereine schichten storten, je zegewapen
En de felle flitsen van je eeuwige leven,
Met jullie ben ik alleen en kan alleen nog beven
Sinds ik mijn bed verliet; en bij dit klif, wonder baken,
Vraag ik mijn hart welke smart het liet ontwaken,
Welk misdrijf door mezelf of tegen mij begaan?’
Katelijne De Vuyst heeft in de vertaling de twaalf lettergrepen van de alexandrijn behouden. Je kunt onmogelijk het gepaarde eindrijm van het origineel volhouden of je moet de taal geweld aan doen. Katelijne koos er terecht voor te kiezen voor assonantie als het eindrijm te rigide werd en heeft daarmee de muzikaliteit behouden.
Valéry heeft de privé-gebeurtenis verstopt, wellicht onbewust, in allerlei mythische en symbolische verhalen.
Het gedicht groeide bij stukjes en beetjes die in elkaar werden geschoven. Er zijn elementen te vinden van een schikgodin, gebeten door een slang, van een verhaal over Psyché. Het gaat zeker ook over een sprong van jeugd naar volwassenheid, over de verhouding geest/lichaam.
‘Geheimzinnig IK, toch ben je nog steeds in leven!
Je herkent jezelf zodra de zon is gerezen
En je bleef helaas je bittere zelf…’
De Vuyst koos een andere titel omdat de Parcae oude schikgodinnen zijn en omdat ‘De jonge Parca’ niet zo welluidend is als het Franse equivalent. Pierre Louÿs, een vriend van Valéry, stelde hem de titel ‘Psyché’ voor, maar de dichter wilde dat niet omdat Pierre werkte aan een roman met die titel. Het gedicht gaat zeker ook over de klacht van een jonge vrouw, in wie Valéry zich herkende.
=
Paul Valéry, La jeune Parque, vertaald door Katelijne De Vuyst als Klaaglied van Psyche, uitg. Vleugels, 2020.
63 blz
Kees Engelhart - ‘Dagen van Van Putten’ 4
Hoe ging het verder met Van Putten?
Het vierde volume van ‘Dagen van Van Putten’ van Kees Engelhart is verschenen, 423 bladzijden dik. Hiermee is Band 1 voltooid. Drie even dikke delen gingen vooraf. ‘Het worden’ volgens de achterflap, ‘als God het wil, zes en dertig jaren, drie banden van twaalf jaren, bestaande uit elk vier delen, een deel beslaat drie jaren, de jaren zijn opgedeeld in wat ik noem boeken, waarbij ieder boek een seizoen behelst.’ Ruim 5000 bladzijden!
De auteur schrijft in een brief aan zijn uitgever: ‘Theodoor, Dagen is een epos, een dagboek, een Enkhuizer Almanak, een psychografie. Het is dichtkunst, proza, geschiedschrijving, een plan in beweging, een reddingsboei, licht in duisternis; de duisternis die de mens altijd weer feilloos zoekt en vindt. Dagen is een levensklacht, een levensjubel. Dagen spreekt van regelmaat, seizoenen, tellen, avonden, tuinen, van mens en dier, van God en Bach. Dagen is een orakel, een empirisch toetsbaar monument, waanzin in samenhang met werkelijkheid. Het is alles wat het wel is, en niets wat het niet is. Het vertelt en laat weg wat onbelangrijk is. En wat onbelangrijk leek, keert vaak triomfantelijk weerom. Wat belangrijk leek, zakt weg in vergetelheid. Dagen spreekt waarheid en verlicht. Theodoor, ieder mensenleven is zwaar, behoorlijk zwaar zelfs. Voor hen is Dagen bedoeld. Een troostbedoeling, men moet het willen en durven lezen. Theodoor, dat is echter aan de lezer.’
Wie is de uitgever? Theodoor Brumming, maar hij blijkt een afsplitsing van Kees Engelhart, de auteur. Het uitgeefhuis heet De Manke God, een verwijzing naar Vulcanus.
Er zijn meer afsplitsingen van Kees Engelhart. De lezer denkt aan Pessoa en zijn heteroniemen. Kees Engelhart spreekt van autoniemen. Het verschil met Pessoa is dat zijn heteroniemen een eigen biografie en een eigen karakter hebben, door Pessoa nauwkeurig opgetekend. De autoniemen van Engelhart zijn hem niet bekend. In de botanische nomenclatuur is een autoniem een naam die automatisch tot stand komt. Engelhart (geen pseudoniem)
weet niet waar zijn autoniemen vandaan komen. Zij doen zich voor. Zij zijn wonderlijke figuren: Theodoor Brumming is uitgever, maar niet een begaafd koopman. De door hem uitgegeven boeken kan hij moeilijk aan de man of vrouw brengen. De kosten van de uitgeverij worden gedekt door Kees Engelhart. Brummings burelen zijn te vinden in een huis van Engelhart. Engelhart heeft twee huizen, die via een verbinding geschakeld zijn. In het ene huis woont zijn mooie gade met twee prachtige dochters, in het andere schrijft Engelhart en staat zijn blibliotheek en platenverzameling. In zijn tuin heeft hij een klein tuinhuis gebouwd waarin hij mijmert en geniet van een Bockbier of een goede rode wijn en waar hij een klein sigaartje opsteekt.
Uit de verhalende gedichten blijkt dat Brumming beschikt over voldoende kapitaal om het vol te houden, ook al wordt er door het bestuur van de uitgeverij, waarvan ook de aanstaande en latere echtgenote van Engelhart deel uitmaakt, op gehamerd dat Brumming zijn best moet doen om zelfvoorzienend te worden. De lezer denkt er het zijne van: dat zal wel nooit lukken. Ook de kans dat de boeken ooit bestsellers worden is zeer gering. ‘Het Bureau’ van Voskuil, ook een omvangrijk werk, zal wel een uitzondering zijn.
Een andere figuur is Doppertje, een cowboy, die met zijn paard Fernando naar het kleine dorp aan zee kwam en daar zijn paard moest begraven. Hij bezoekt het graf regelmatig, waar hij peinst over de gang van het leven.
Er wordt veel gefietst en gewandeld van het kleine dorp aan zee (Julianadorp moet dat zijn) en de kleine stad aan Zee (Den Helder). Er wordt gekeken naar het oude eiland (Texel) en koffie gedronken in Lands End. Er is onenigheid met een vroegere uitgever in wie de lezer Breukers herkent. Er is een arbeidsgeschil uit het verleden, waarbij advocaten betrokken zijn. Engelhart heeft in veel literaire tijdschriften gepubliceerd, maar voelt zich miskend. Vele collega’s zijn vals, maar zei Larkin niet: ‘And beyond all this the wish to be alone’?
Dan hebben we Mevrouw Leenschat van Bodegraven die vroeger in het gemeentehuis werkte. Zij mijmert eveneens veel en geniet van fijne langspeelplaten met klassieke of populaire muziek, schenkt zich een Batavia Arak in en rookt een fijn sigaartje of een kruidige sigaret. Er is een fietspad in de onmiddellijke omgeving, een pad met wandelaars en honden en soms een knetterende brommer, net als bij het huis van Engelhart.
Nol Krentsch bekijkt langdurig een blok carrara marmer, dat een kunstwerk moet worden. Hij schenkt zich omzichtig een zeer oude graanjenever in.
Mila Fertek woont in Nice. Zij heeft een hekel aan het kleine vaderland. Zij nipt van een cortado, drinkt ook wel Brandy Soperano en steekt een sigaret op. Zij mijmert over wat zij met haar leven wil.
Al deze en meer figuren geven bundels uit bij De Manke God.
Engelhart heeft een geheel eigen stijl. Geen punten of komma’s: de lezer moet maar uitzoeken hoe de zinnen lopen. Hij zet zich af tegen de zogenaamde hermetische poëzie. Gedichten moeten weer verhalen zijn, vindt hij. Een voorbeeld:
IN DE WERELD VAN VAN PUTTEN
Morgen gaat Van Putten de postronde doen en daar vanwege heeft
Van Putten zich deze avond gestort in zware zoete mijmeringen
Ondertussen luistert Van Putten naar Sybille de moderne
Klassieke zeer oude muziek van de merkwaardige Ohana
En Van Putten nipt van zijn zware zoete Gladiator het is lente
Over dat waarover niet kan worden gesproken moet Van Putten
Zwijgen dat weet Van Putten en Van Putten denkt aan zijn aanstaande en
Van Putten zijn dochters twaalf en vijftien inmiddels
Die Van Putten hoogstpersoonlijk uit de benauwende
Geldelijke klemmen die de gehele familie Van Putten
Zo bedreigde gered heeft zonder dat zij dat ook maar
Enige weet van hadden Van Putte heeft hun argeloosheid
Kunnen bewaren de argeloosheid die naar Van Putten zijn
Mening voor het hebben van een fijne jeugd onontbeerlijk is
De directeur van het bos had het ze bijna ontnomen en
Van Putten herinnert zich de processen de vreselijke
Gesprekken met de vreselijke mensen en de jaren die verstreken
Staande tegenover die eindeloze stroom van woedende en gedurende
Lange tijd machteloze gedachten Van Putten zijn bonkende hart al die
Dingen waarvan Van Putten zich nu niet meer voorstellen kan hoe
Van Putten de kracht ontwikkelde om die hel te doorstaan
Van Putten schenkt zijn Gladiator nog eens bij
En Van Putten voelt zich in het
Geheel niet larmoyant op het moment dat Van Putten
Vaststelt dat de uitkomst van alle narigheid ingegeven
Moet zijn door Van Putten zijn aanstaande en hun
Sprankelende dochters voor hen en door hen alleen
Is alles gegaan zoals het is gegaan
Even glimlacht Van Putten vanwege zoveel emotie op een enkele
Avond maar zo moet het zijn gegaan Van Putten weet het zeker
Er zijn in deze verhalende gedichten vele herhalingen te vinden. De verschillende personages worden met enige regelmaat beschreven. Ze hebben een bezwerende uitwerking op mij als lezer. Het is allemaal behoorlijk vreemd, maar ook fascinerend en het merkwaardige feit doet zich voor dat ik steeds nieuwsgierig was wat er nu weer gebeurde met de personages en vooral met Van Putten.
Kees Engelhart, Dagen van Van Putten, Band 1, Deel 4, uitgeefhuis De Manke God.
Het vierde volume van ‘Dagen van Van Putten’ van Kees Engelhart is verschenen, 423 bladzijden dik. Hiermee is Band 1 voltooid. Drie even dikke delen gingen vooraf. ‘Het worden’ volgens de achterflap, ‘als God het wil, zes en dertig jaren, drie banden van twaalf jaren, bestaande uit elk vier delen, een deel beslaat drie jaren, de jaren zijn opgedeeld in wat ik noem boeken, waarbij ieder boek een seizoen behelst.’ Ruim 5000 bladzijden!
De auteur schrijft in een brief aan zijn uitgever: ‘Theodoor, Dagen is een epos, een dagboek, een Enkhuizer Almanak, een psychografie. Het is dichtkunst, proza, geschiedschrijving, een plan in beweging, een reddingsboei, licht in duisternis; de duisternis die de mens altijd weer feilloos zoekt en vindt. Dagen is een levensklacht, een levensjubel. Dagen spreekt van regelmaat, seizoenen, tellen, avonden, tuinen, van mens en dier, van God en Bach. Dagen is een orakel, een empirisch toetsbaar monument, waanzin in samenhang met werkelijkheid. Het is alles wat het wel is, en niets wat het niet is. Het vertelt en laat weg wat onbelangrijk is. En wat onbelangrijk leek, keert vaak triomfantelijk weerom. Wat belangrijk leek, zakt weg in vergetelheid. Dagen spreekt waarheid en verlicht. Theodoor, ieder mensenleven is zwaar, behoorlijk zwaar zelfs. Voor hen is Dagen bedoeld. Een troostbedoeling, men moet het willen en durven lezen. Theodoor, dat is echter aan de lezer.’
Wie is de uitgever? Theodoor Brumming, maar hij blijkt een afsplitsing van Kees Engelhart, de auteur. Het uitgeefhuis heet De Manke God, een verwijzing naar Vulcanus.
Er zijn meer afsplitsingen van Kees Engelhart. De lezer denkt aan Pessoa en zijn heteroniemen. Kees Engelhart spreekt van autoniemen. Het verschil met Pessoa is dat zijn heteroniemen een eigen biografie en een eigen karakter hebben, door Pessoa nauwkeurig opgetekend. De autoniemen van Engelhart zijn hem niet bekend. In de botanische nomenclatuur is een autoniem een naam die automatisch tot stand komt. Engelhart (geen pseudoniem)
weet niet waar zijn autoniemen vandaan komen. Zij doen zich voor. Zij zijn wonderlijke figuren: Theodoor Brumming is uitgever, maar niet een begaafd koopman. De door hem uitgegeven boeken kan hij moeilijk aan de man of vrouw brengen. De kosten van de uitgeverij worden gedekt door Kees Engelhart. Brummings burelen zijn te vinden in een huis van Engelhart. Engelhart heeft twee huizen, die via een verbinding geschakeld zijn. In het ene huis woont zijn mooie gade met twee prachtige dochters, in het andere schrijft Engelhart en staat zijn blibliotheek en platenverzameling. In zijn tuin heeft hij een klein tuinhuis gebouwd waarin hij mijmert en geniet van een Bockbier of een goede rode wijn en waar hij een klein sigaartje opsteekt.
Uit de verhalende gedichten blijkt dat Brumming beschikt over voldoende kapitaal om het vol te houden, ook al wordt er door het bestuur van de uitgeverij, waarvan ook de aanstaande en latere echtgenote van Engelhart deel uitmaakt, op gehamerd dat Brumming zijn best moet doen om zelfvoorzienend te worden. De lezer denkt er het zijne van: dat zal wel nooit lukken. Ook de kans dat de boeken ooit bestsellers worden is zeer gering. ‘Het Bureau’ van Voskuil, ook een omvangrijk werk, zal wel een uitzondering zijn.
Een andere figuur is Doppertje, een cowboy, die met zijn paard Fernando naar het kleine dorp aan zee kwam en daar zijn paard moest begraven. Hij bezoekt het graf regelmatig, waar hij peinst over de gang van het leven.
Er wordt veel gefietst en gewandeld van het kleine dorp aan zee (Julianadorp moet dat zijn) en de kleine stad aan Zee (Den Helder). Er wordt gekeken naar het oude eiland (Texel) en koffie gedronken in Lands End. Er is onenigheid met een vroegere uitgever in wie de lezer Breukers herkent. Er is een arbeidsgeschil uit het verleden, waarbij advocaten betrokken zijn. Engelhart heeft in veel literaire tijdschriften gepubliceerd, maar voelt zich miskend. Vele collega’s zijn vals, maar zei Larkin niet: ‘And beyond all this the wish to be alone’?
Dan hebben we Mevrouw Leenschat van Bodegraven die vroeger in het gemeentehuis werkte. Zij mijmert eveneens veel en geniet van fijne langspeelplaten met klassieke of populaire muziek, schenkt zich een Batavia Arak in en rookt een fijn sigaartje of een kruidige sigaret. Er is een fietspad in de onmiddellijke omgeving, een pad met wandelaars en honden en soms een knetterende brommer, net als bij het huis van Engelhart.
Nol Krentsch bekijkt langdurig een blok carrara marmer, dat een kunstwerk moet worden. Hij schenkt zich omzichtig een zeer oude graanjenever in.
Mila Fertek woont in Nice. Zij heeft een hekel aan het kleine vaderland. Zij nipt van een cortado, drinkt ook wel Brandy Soperano en steekt een sigaret op. Zij mijmert over wat zij met haar leven wil.
Al deze en meer figuren geven bundels uit bij De Manke God.
Engelhart heeft een geheel eigen stijl. Geen punten of komma’s: de lezer moet maar uitzoeken hoe de zinnen lopen. Hij zet zich af tegen de zogenaamde hermetische poëzie. Gedichten moeten weer verhalen zijn, vindt hij. Een voorbeeld:
IN DE WERELD VAN VAN PUTTEN
Morgen gaat Van Putten de postronde doen en daar vanwege heeft
Van Putten zich deze avond gestort in zware zoete mijmeringen
Ondertussen luistert Van Putten naar Sybille de moderne
Klassieke zeer oude muziek van de merkwaardige Ohana
En Van Putten nipt van zijn zware zoete Gladiator het is lente
Over dat waarover niet kan worden gesproken moet Van Putten
Zwijgen dat weet Van Putten en Van Putten denkt aan zijn aanstaande en
Van Putten zijn dochters twaalf en vijftien inmiddels
Die Van Putten hoogstpersoonlijk uit de benauwende
Geldelijke klemmen die de gehele familie Van Putten
Zo bedreigde gered heeft zonder dat zij dat ook maar
Enige weet van hadden Van Putte heeft hun argeloosheid
Kunnen bewaren de argeloosheid die naar Van Putten zijn
Mening voor het hebben van een fijne jeugd onontbeerlijk is
De directeur van het bos had het ze bijna ontnomen en
Van Putten herinnert zich de processen de vreselijke
Gesprekken met de vreselijke mensen en de jaren die verstreken
Staande tegenover die eindeloze stroom van woedende en gedurende
Lange tijd machteloze gedachten Van Putten zijn bonkende hart al die
Dingen waarvan Van Putten zich nu niet meer voorstellen kan hoe
Van Putten de kracht ontwikkelde om die hel te doorstaan
Van Putten schenkt zijn Gladiator nog eens bij
En Van Putten voelt zich in het
Geheel niet larmoyant op het moment dat Van Putten
Vaststelt dat de uitkomst van alle narigheid ingegeven
Moet zijn door Van Putten zijn aanstaande en hun
Sprankelende dochters voor hen en door hen alleen
Is alles gegaan zoals het is gegaan
Even glimlacht Van Putten vanwege zoveel emotie op een enkele
Avond maar zo moet het zijn gegaan Van Putten weet het zeker
Er zijn in deze verhalende gedichten vele herhalingen te vinden. De verschillende personages worden met enige regelmaat beschreven. Ze hebben een bezwerende uitwerking op mij als lezer. Het is allemaal behoorlijk vreemd, maar ook fascinerend en het merkwaardige feit doet zich voor dat ik steeds nieuwsgierig was wat er nu weer gebeurde met de personages en vooral met Van Putten.
Kees Engelhart, Dagen van Van Putten, Band 1, Deel 4, uitgeefhuis De Manke God.
Asmaa Azaizeh - De metafoor is een leugen
De metafoor is een leugen
Asmaa Azaizeh (1985, Beneden Galilea) is een Palestijnse dichter en essayist. Zij studeerde Engelse literatuur en journalistiek aan de universiteit van Haifa. Ze werkt als cultureel curator in die stad.
Haar eerste poëziebundel Liwa werd gepubliceerd in Amman in 2011. Vier jaar later publiceerde ze de bundel As The Woman From Lod Bore Me (2015) en in 2019 Geloof me niet als ik vertel over de oorlog. Deze bundel is uit het Arabisch vertaald door Nisrine Mbarki. Dat betekent dat wij, de meeste Nederlandse lezers, haar oorspronkelijke dichterlijke taal niet kunnen beoordelen, want vertalen is onmogelijk, al is het noodzakelijk. Haar metaforiek, de klank, het ritme is in het Nederlands anders. Als ik iets zeg over haar poëzie moet ik een voorbehoud maken.
Het laatste gedicht uit de bundel heet ‘Metaforiek’. De Arabische poëzie werd gekenmerkt door veelal traditionele metaforen, maar sinds kort is dat veranderd. Wat gebleven is, is de liefde voor de metafoor. Een poëzie als van Schippers of de jonge Bernlef is ondenkbaar in Arabische landen. In Nederland vinden we uitbundige metaforiek in het werk van Marieke Lucas Rijneveld.
De eerste strofe van ‘Metaforiek’ gaat zo:
‘Als ze het noodzakelijke duister van de bossen zouden lenen voor het beeld
zouden ze liegen
aan het licht gebracht worden
onze bedelende steden zullen teleurgesteld neervallen
als een geslacht lammetje
ons verkrachten met bezemstelen
de bossen staan op zichzelf’
Ik moet bekennen dat ik hier weinig van begrijp. Wel is duidelijk dat woorden als ‘duister’, ‘liegen’, ‘bedelende’, ‘teleurgesteld’, ‘neervallen’, ‘geslacht’, ‘verkrachten’ een onrustbarende betekenis hebben, net zoals de titel van de bundel ‘Geloof me niet als ik vertel over de oorlog’. Waarom niet? Omdat de ik zelf geen direct slachtoffer was? Omdat verhalen over de oorlog nooit echt kunnen zijn? ‘Kom vanavond met verhalen / hoe de oorlog is verdwenen / en herhaal ze honderd malen / alle malen zal ik wenen.’, schreef Vroman. Ja, huilen kun je, maar echt beleven… Overigens was Vroman natuurlijk een echt oorlogsslachtoffer. Dat geldt voor Asmaa niet in die mate, maar natuurlijk is ze ook slachtoffer van de oorlog.
Ze krijgt een liedje van een vriendin, waarvan het ritme aansluit op ‘het ritme van het bombardement’. In een dankgedicht schrijft Asmaa:
‘ het fluiten van de yargoul waaraan je een feest herkent is wat ik hoor bij diep
vallen in mijn dromen, alleen onze dromen zijn erger dan de werkelijkheid
in werkelijkheid zijn onze geesten kwader dan oorlogen
is taal dunner dan een gedachte? En tranen? Zijn ze niet kleiner dan verdriet?’
Dit zijn moeilijke gedachten, misschien ook onzin.
Een te volgen metafoor is het vervolg: ‘Het hoofdkussen is de afgrond van de angst’. Dan volgen drie traditionele metaforen:
‘Mijn vredelievende dorp als een slapende duif
vol nederige overgave als een schaap in een slachthuis
kijk eens wat ik ervan heb gemaakt, een eerste schets voor een Syrisch dorp
kijk, het is een streep van vuur geworden
het is niet het achterste van Freud dat mijn droom vulde vergeet de theorieën over het onbewuste en onderbewustzijn
dit zijn de klauwen en de snijtanden van het bewuste, de gevoelens die zich
planten in mijn vlees.’
De klauwen en de snijtanden van het bewuste? Wordt niet bedoeld: de klauwen en de snijtanden van de oorlog in het bewuste?
In een ander gedicht staat:
‘Ik was er niet toen de dood voor eens en voor altijd een les was
toen de raket misleid werd door zijn geheugen en hij de weg vergat
de kogel die niet wilde ophouden met het zijn van een pen de slachtpartij die langs de hoofdweg liep en met vrede schoot
terwijl ik in de steeg erachter liep
madeliefjes plukte en naar oorlogen in tekenfilms keek.’
Wonderlijke personificaties! Het geheugen van een raket? Of het programma dat gevolgd zou moeten worden en waar kennelijk een fout in zat?
De dichteres geselt haar ‘metaforen en bidt voor ze. / Pijn leidt mij naar het beschrijven van een kogel, waarna ik toch een emotionele klap beschrijf. / Ik rijt de buik van de woorden open en de slachtoffers van harakiri ontwaken, allemaal, en zij rijten / mijn buik open.’
Metaforen zijn altijd in zekere zin leugens, maar bij Asmaa Azaizeh zijn ze ook vaak onbegrijpelijk.
Asmaa Azaizeh, Geloof me niet als ik vertel over de oorlog, Uitgeverij Jurgen Maas, Amsterdam 2019.
60 bladzijden
Asmaa Azaizeh (1985, Beneden Galilea) is een Palestijnse dichter en essayist. Zij studeerde Engelse literatuur en journalistiek aan de universiteit van Haifa. Ze werkt als cultureel curator in die stad.
Haar eerste poëziebundel Liwa werd gepubliceerd in Amman in 2011. Vier jaar later publiceerde ze de bundel As The Woman From Lod Bore Me (2015) en in 2019 Geloof me niet als ik vertel over de oorlog. Deze bundel is uit het Arabisch vertaald door Nisrine Mbarki. Dat betekent dat wij, de meeste Nederlandse lezers, haar oorspronkelijke dichterlijke taal niet kunnen beoordelen, want vertalen is onmogelijk, al is het noodzakelijk. Haar metaforiek, de klank, het ritme is in het Nederlands anders. Als ik iets zeg over haar poëzie moet ik een voorbehoud maken.
Het laatste gedicht uit de bundel heet ‘Metaforiek’. De Arabische poëzie werd gekenmerkt door veelal traditionele metaforen, maar sinds kort is dat veranderd. Wat gebleven is, is de liefde voor de metafoor. Een poëzie als van Schippers of de jonge Bernlef is ondenkbaar in Arabische landen. In Nederland vinden we uitbundige metaforiek in het werk van Marieke Lucas Rijneveld.
De eerste strofe van ‘Metaforiek’ gaat zo:
‘Als ze het noodzakelijke duister van de bossen zouden lenen voor het beeld
zouden ze liegen
aan het licht gebracht worden
onze bedelende steden zullen teleurgesteld neervallen
als een geslacht lammetje
ons verkrachten met bezemstelen
de bossen staan op zichzelf’
Ik moet bekennen dat ik hier weinig van begrijp. Wel is duidelijk dat woorden als ‘duister’, ‘liegen’, ‘bedelende’, ‘teleurgesteld’, ‘neervallen’, ‘geslacht’, ‘verkrachten’ een onrustbarende betekenis hebben, net zoals de titel van de bundel ‘Geloof me niet als ik vertel over de oorlog’. Waarom niet? Omdat de ik zelf geen direct slachtoffer was? Omdat verhalen over de oorlog nooit echt kunnen zijn? ‘Kom vanavond met verhalen / hoe de oorlog is verdwenen / en herhaal ze honderd malen / alle malen zal ik wenen.’, schreef Vroman. Ja, huilen kun je, maar echt beleven… Overigens was Vroman natuurlijk een echt oorlogsslachtoffer. Dat geldt voor Asmaa niet in die mate, maar natuurlijk is ze ook slachtoffer van de oorlog.
Ze krijgt een liedje van een vriendin, waarvan het ritme aansluit op ‘het ritme van het bombardement’. In een dankgedicht schrijft Asmaa:
‘ het fluiten van de yargoul waaraan je een feest herkent is wat ik hoor bij diep
vallen in mijn dromen, alleen onze dromen zijn erger dan de werkelijkheid
in werkelijkheid zijn onze geesten kwader dan oorlogen
is taal dunner dan een gedachte? En tranen? Zijn ze niet kleiner dan verdriet?’
Dit zijn moeilijke gedachten, misschien ook onzin.
Een te volgen metafoor is het vervolg: ‘Het hoofdkussen is de afgrond van de angst’. Dan volgen drie traditionele metaforen:
‘Mijn vredelievende dorp als een slapende duif
vol nederige overgave als een schaap in een slachthuis
kijk eens wat ik ervan heb gemaakt, een eerste schets voor een Syrisch dorp
kijk, het is een streep van vuur geworden
het is niet het achterste van Freud dat mijn droom vulde vergeet de theorieën over het onbewuste en onderbewustzijn
dit zijn de klauwen en de snijtanden van het bewuste, de gevoelens die zich
planten in mijn vlees.’
De klauwen en de snijtanden van het bewuste? Wordt niet bedoeld: de klauwen en de snijtanden van de oorlog in het bewuste?
In een ander gedicht staat:
‘Ik was er niet toen de dood voor eens en voor altijd een les was
toen de raket misleid werd door zijn geheugen en hij de weg vergat
de kogel die niet wilde ophouden met het zijn van een pen de slachtpartij die langs de hoofdweg liep en met vrede schoot
terwijl ik in de steeg erachter liep
madeliefjes plukte en naar oorlogen in tekenfilms keek.’
Wonderlijke personificaties! Het geheugen van een raket? Of het programma dat gevolgd zou moeten worden en waar kennelijk een fout in zat?
De dichteres geselt haar ‘metaforen en bidt voor ze. / Pijn leidt mij naar het beschrijven van een kogel, waarna ik toch een emotionele klap beschrijf. / Ik rijt de buik van de woorden open en de slachtoffers van harakiri ontwaken, allemaal, en zij rijten / mijn buik open.’
Metaforen zijn altijd in zekere zin leugens, maar bij Asmaa Azaizeh zijn ze ook vaak onbegrijpelijk.
Asmaa Azaizeh, Geloof me niet als ik vertel over de oorlog, Uitgeverij Jurgen Maas, Amsterdam 2019.
60 bladzijden
maandag 16 maart 2020
Anne-Fleur van der Heiden, Zaailingen
Verantwoordelijkheid nemen
De meeste filosofen bogen zich over het kwaad. Een probleem was altijd dat een volmaakte God moeilijk te rijmen was met het bestaan van het kwaad. Leibnitz beweerde dat er talloze werelden denkbaar zijn, maar dat een geschapen wereld per definitie onvolmaakt is en dat God natuurlijk de beste van alle denkbare werelden voor ons heeft uitgekozen. Zijn tijdgenoot, de Engelse dichter Alexander Pope, schreef: ‘Alle natuur is slechts kunst, die wij niet kennen / Alle toeval is orde, die wij niet zien / Alle strijd is harmonie die onbegrepen blijft / Al het afzonderlijke kwaad is het universele goed: / En ondanks de hoogmoed en wrok van de dwalende rede / Is een ding waar: dat wat is, is goed.’
In ‘Kleinste versie van mij’, het titel gedicht van de debuutbundel van Anne-Fleur van der Heiden, ‘Zaailingen’,
staat:
‘Gewoon ademen moet niet moeilijk zijn
planten water geven en een bonsaiboom, stofzuigen
naam geven aan een kat, bed opmaken
er zijn zaailingen die in huis worden gehouden
voor wie een zonnig raam nog te donker is
de wereld bestaat uit een ander
opeten, neem de oceaan
waar vissen in elkaar
verdwijnen als matroesjkapoppen
of de aarde alles terugneemt
als je maar lang genoeg stil blijft liggen
de kleinste versie van mij
eet mij op, wanneer
ben ik gestopt met plezier,
waar staan trampolines, vroeger overal
en vandaag heb ik de meest verdrietige aardappels gegeten
Hier is iemand dapper bezig zich teweer te stellen tegen het kwaad. Het beeld van de bonsaiboom is treffend: hij is beknot, maar hij wordt liefdevol verzorgd. De zaailingen lijken niet te kunnen uitgroeien tot volwaardige planten. De derde strofe geeft de situatie in de wereld aan. Wat is ‘de kleinste versie van mij’? De jeugd, die moeilijk was? De slotregel relativeert op een triest-komische manier.
In ‘Dat ik fictief besta’ staat ‘alles is goed en alles / zal goed zijn // ik heb niet eens de lampen aangedaan
zo gewend aan het donker / het is vanzelf gegaan’
Hier wordt Pope geciteerd, bewust of onbewust.
Elders verwijst een gedicht naar het motto van Rilke: ‘Maar omdat hier zijn veel is, en omdat blijkbaar / alles van hier ons behoeft, dit verdwijnende, dat ons /zo bijzonder treft. (…) Maar dit een maal geweest te zijn, al is het slechts een maal: van de aarde geweest te zijn, lijkt onherroepelijk.’
‘Nog één maal
Afscheid nemen, alles van waarde nog één maal
voelbaar langs je heen laten glijden
cicaden en hooibalen in het glooiende landschap
opgerold tapijt van aarde
wakker worden en ’s nachts uit bed stappen, nog één maal
naar de sterren kijken die zo veel beter te zien zijn dan thuis
hopen dat morgen bij de terminal iemand op je wacht’
Het gaat hier om afscheid van Zuid-Frankrijk bijvoorbeeld, maar je kunt het lezen als een metafoor voor het leven.
Hoe was het leven? De ik is geboren ‘als lederschildpad / ei zonder geslacht, door mijn moeder in het zand begraven, met de taak / alleen uit te kruipen, te water gaan, kwallen te eten’.
De jonge schildpadjes moeten zich maar zien te redden. Ze moeten zo snel mogelijk naar het water rennen, maar meeuwen doen zich er nog sneller te goed aan. Wie geluk heeft, haalt het water en moet leven van kwallen, die zeer arm zijn aan voedingstoffen.
De embryo’s van de lederschildpad hebben geen geslachtschromosomen: de temperatuur bepaalt of uit het ei een mannetje of een vrouwtje komt. Het geslacht is nogal betrekkelijk. Uit een enkel gedicht blijkt dat de ik van de gedichten soms twijfelt aan haar sexuele geaardheid.
Anne-Fleur zet in een aantal gedichten strofen bij elkaar die waarnemingen behelzen. Samen vormen ze een gedicht, omdat ze een zekere samenhang vertonen, waar de lezer naar moet zoeken.
‘Foula
Soms wil ik naar een eiland waar alles belangrijk is
geen boot, geen vliegtuig, meisje op de fiets, touwtjes
langs haar oren, waar wolken over bergen glijden
schapenvachten oprollen op een paar
mooie dagen om te hooien voor de lammetjes
die in de winter binnen moeten blijven
niets over eilandbewoners zeggen, behalve wat ze zelf vertellen bij de voordeur
de man die iedere avond wacht op een havik
met zijn buurman belt tijdens sportwedstrijden
reestit mutton soep schijnt afschuwelijk te zijn, eilanders
zijn er
dol op na een avond bier (…)’
De soep maakt duidelijk dat het om een Shetlandeiland gaat, zoals ook uit de titel blijkt.
We vinden in dit gedicht een apokoinou: “op een paar / mooie dagen’ en ‘mooie dagen om te hooien’. En misschien is dit er ook een: ‘wacht op een havik / met zijn buurman’ en ‘met zijn buurman belt’.
De dichteres beheerst haar vak. Aan het slot van het gedicht wordt weer duidelijk waar ze heen wil: ‘dromen vervagen op een tractor met als grootste voldoening / je verantwoordelijkheid nemen voor wat je is gegeven’.
We leven maar één keer en we moeten er iets van maken.
Anne-Fleur van der Heiden, Zaailingen’, Nieuw Amsterdam 2020
45 bladzijden
De meeste filosofen bogen zich over het kwaad. Een probleem was altijd dat een volmaakte God moeilijk te rijmen was met het bestaan van het kwaad. Leibnitz beweerde dat er talloze werelden denkbaar zijn, maar dat een geschapen wereld per definitie onvolmaakt is en dat God natuurlijk de beste van alle denkbare werelden voor ons heeft uitgekozen. Zijn tijdgenoot, de Engelse dichter Alexander Pope, schreef: ‘Alle natuur is slechts kunst, die wij niet kennen / Alle toeval is orde, die wij niet zien / Alle strijd is harmonie die onbegrepen blijft / Al het afzonderlijke kwaad is het universele goed: / En ondanks de hoogmoed en wrok van de dwalende rede / Is een ding waar: dat wat is, is goed.’
In ‘Kleinste versie van mij’, het titel gedicht van de debuutbundel van Anne-Fleur van der Heiden, ‘Zaailingen’,
staat:
‘Gewoon ademen moet niet moeilijk zijn
planten water geven en een bonsaiboom, stofzuigen
naam geven aan een kat, bed opmaken
er zijn zaailingen die in huis worden gehouden
voor wie een zonnig raam nog te donker is
de wereld bestaat uit een ander
opeten, neem de oceaan
waar vissen in elkaar
verdwijnen als matroesjkapoppen
of de aarde alles terugneemt
als je maar lang genoeg stil blijft liggen
de kleinste versie van mij
eet mij op, wanneer
ben ik gestopt met plezier,
waar staan trampolines, vroeger overal
en vandaag heb ik de meest verdrietige aardappels gegeten
Hier is iemand dapper bezig zich teweer te stellen tegen het kwaad. Het beeld van de bonsaiboom is treffend: hij is beknot, maar hij wordt liefdevol verzorgd. De zaailingen lijken niet te kunnen uitgroeien tot volwaardige planten. De derde strofe geeft de situatie in de wereld aan. Wat is ‘de kleinste versie van mij’? De jeugd, die moeilijk was? De slotregel relativeert op een triest-komische manier.
In ‘Dat ik fictief besta’ staat ‘alles is goed en alles / zal goed zijn // ik heb niet eens de lampen aangedaan
zo gewend aan het donker / het is vanzelf gegaan’
Hier wordt Pope geciteerd, bewust of onbewust.
Elders verwijst een gedicht naar het motto van Rilke: ‘Maar omdat hier zijn veel is, en omdat blijkbaar / alles van hier ons behoeft, dit verdwijnende, dat ons /zo bijzonder treft. (…) Maar dit een maal geweest te zijn, al is het slechts een maal: van de aarde geweest te zijn, lijkt onherroepelijk.’
‘Nog één maal
Afscheid nemen, alles van waarde nog één maal
voelbaar langs je heen laten glijden
cicaden en hooibalen in het glooiende landschap
opgerold tapijt van aarde
wakker worden en ’s nachts uit bed stappen, nog één maal
naar de sterren kijken die zo veel beter te zien zijn dan thuis
hopen dat morgen bij de terminal iemand op je wacht’
Het gaat hier om afscheid van Zuid-Frankrijk bijvoorbeeld, maar je kunt het lezen als een metafoor voor het leven.
Hoe was het leven? De ik is geboren ‘als lederschildpad / ei zonder geslacht, door mijn moeder in het zand begraven, met de taak / alleen uit te kruipen, te water gaan, kwallen te eten’.
De jonge schildpadjes moeten zich maar zien te redden. Ze moeten zo snel mogelijk naar het water rennen, maar meeuwen doen zich er nog sneller te goed aan. Wie geluk heeft, haalt het water en moet leven van kwallen, die zeer arm zijn aan voedingstoffen.
De embryo’s van de lederschildpad hebben geen geslachtschromosomen: de temperatuur bepaalt of uit het ei een mannetje of een vrouwtje komt. Het geslacht is nogal betrekkelijk. Uit een enkel gedicht blijkt dat de ik van de gedichten soms twijfelt aan haar sexuele geaardheid.
Anne-Fleur zet in een aantal gedichten strofen bij elkaar die waarnemingen behelzen. Samen vormen ze een gedicht, omdat ze een zekere samenhang vertonen, waar de lezer naar moet zoeken.
‘Foula
Soms wil ik naar een eiland waar alles belangrijk is
geen boot, geen vliegtuig, meisje op de fiets, touwtjes
langs haar oren, waar wolken over bergen glijden
schapenvachten oprollen op een paar
mooie dagen om te hooien voor de lammetjes
die in de winter binnen moeten blijven
niets over eilandbewoners zeggen, behalve wat ze zelf vertellen bij de voordeur
de man die iedere avond wacht op een havik
met zijn buurman belt tijdens sportwedstrijden
reestit mutton soep schijnt afschuwelijk te zijn, eilanders
zijn er
dol op na een avond bier (…)’
De soep maakt duidelijk dat het om een Shetlandeiland gaat, zoals ook uit de titel blijkt.
We vinden in dit gedicht een apokoinou: “op een paar / mooie dagen’ en ‘mooie dagen om te hooien’. En misschien is dit er ook een: ‘wacht op een havik / met zijn buurman’ en ‘met zijn buurman belt’.
De dichteres beheerst haar vak. Aan het slot van het gedicht wordt weer duidelijk waar ze heen wil: ‘dromen vervagen op een tractor met als grootste voldoening / je verantwoordelijkheid nemen voor wat je is gegeven’.
We leven maar één keer en we moeten er iets van maken.
Anne-Fleur van der Heiden, Zaailingen’, Nieuw Amsterdam 2020
45 bladzijden
maandag 5 augustus 2019
‘Winterlaken’ van Mischa Andriessen
Hoe radeloosheid ondergaan, bestrijden?
Hoe maak je van een drama poëzie, dat wil zeggen een tekst die blijft fascineren, die het raadsel intact houdt en toch wijst op een verschrikkelijk gebeuren en de gevolgen daarvan? Je kunt gebruik maken van mythische figuren, omdat het drama tegelijk persoonlijk en algemeen is. Bij het gedicht ‘Daena’ staat een motto van Giorgio Agamben: ‘Men schrijft om onpersoonlijk te worden.’ Kopland zei ooit: ‘Het moet zo persoonlijk dat het onpersoonlijk wordt’ of was het andersom?
Het drama wordt in de bundel ‘Winterlaken’ van Mischa Andriessen beschreven onder de koele titel ‘Daar’: ‘Daar was een kind, een halve minuut hooguit, aan de aandacht van zijn soezende ouders ouders ontsnapt (…)’ Het kind is in zee verdwenen. Weg. Daarna de radeloosheid van het steeds maar weer tevergeefs zoeken, het schuldgevoel.
Er zijn stijlfiguren zoals de hyperbool die de waanzin, de machteloosheid, de totale onbegrijpelijkheid van zo’n drama kunnen weergeven. De moeder staat steeds weer aan de waterkant te wachten tot het kind terugkeert, ook in het donker. De vader brengt haar eten en drinken; veegt zand en vuil van haar gezicht, vraagt haar om ‘vergeme’ (god vergeve mij) naar huis te komen, maar zij zegt: ‘Nog evenkes’ en hij weet dat ze daar blijft. En dan gebeurt het onmogelijke, passend bij de onmogelijke situatie, het onbegrijpelijke verdriet: haar lichaam krijgt veren, handen en armen worden vleugels, benen en voeten krijgen scherpe klauwen, haar zachte stem wordt een krijs. Ze stijgt op boven haar ‘wepele’ (lege) huis. De vogel zweeft boven de zeeën, haalt wrakhout boven, een fles zonder brief. Dit is te lezen in een prozatekst, waarbij al of niet expres twee alinea’s aan het slot herhaald worden: de alinea’s die gaan over haar metamorfose. De lezer denkt wellicht aan Daphne die in een boom veranderde. Er is dan al een beeld gekomen, als hij of zij dat kent, uit 'The French Lieutenant's Woman’, de vrouw die steeds op de pier staat uit te kijken naar haar geliefde, die niet terugkeert.
De vader in het drama van ‘Winterlaken’ wordt in de beschreven tekst halfzot.
Er zijn andere beelden die de onmogelijkheid van terugkeer naar de ‘oude’ liefde weergeven. Er is het weerhuisje, waaruit of de man of de vrouw naar buiten komt, al naar gelang het regent of niet.
Weerhuis
Zij denkt niemand komt binnen Door een deur die op slot zit Kan niemand eruit denkt hij De sneeuw bedekte de stappen Denkt zij er was hier niemand We bellen elkaar alleen nog maar Om te achterhalen waar we toch Onze telefoon hebben weggelegd Hij denkt wat als we nog een keer Wisselen van plaats dadelijk weggaan Bij het beslagen raam waar zij denkt Hij denkt nooit meer aan die nacht Toen ze binnenkwamen een ravage maakten Van wat we toegewijd hadden opgezet Maar we konden het wel op dat moment Denkt hij laten we ogenblikkelijk weggaan later Terugkomen en het huis zien alsof we hier Niet eerder waren onze sporen vervaagden Denkt zij het sneeuwt alweer denkt hij Zij denkt het is te koud om open te doen
____
In dit gedicht denkt de vrouw ‘niemand komt binnen / Door een deur die op slot zit’ en denkt de man: ‘Door een deur die op slot zit / Kan niemand eruit’. Een treffende apokoinou, die de wanhopige situatie weergeeft. Ze zijn met elkaar verbonden en tegelijk gescheiden. De overige beelden van het gedicht geven een herhaling van deze situatie. Het gedicht is gebouwd rond de tegenstellende beweging. Het voortdurend herhalen van ‘zij denkt’ en ‘denkt hij’ geeft aan hoe machteloos het paar is om bij elkaar te komen. Het is denken, denken en niet praten of aanraken.
In een andere tekst met de titel ‘Daar’ wordt het begin van de liefde beschreven. In een kamer waar een dansvoorstelling heeft plaats gevonden, blijven de geliefden achter. Hij tilt haar over een drempel en zegt lachend dat dat een voorbode is, waarop zij ’schaterzegt: ‘Ja, ik wil’’
In ‘Ichtus’ duwt zij haar geliefde in het water. De kamer van het begin wordt genoemd. Zij wil hem terug zoals hij toen was, nog niet fataal gewond:
‘Nadat ze hem in het water had geduwd / Wachtte ze een week tot hij thuiskwam / Ze streelde de mond die naar adem hapte / Zijn glanzende vel schilferde op haar huid / Met haast streek ze hem weg vroeg snel / Waarom heeft het toch zo lang geduurd / Omdat een stem me vroeg wat ik wist / Zei hij welke kamer het precieze tijdstip / Van aanvang wat er klonk wie wie tilde / En ik twijfelde en begreep dat ik terug moest / Ze nam hem in haar armen en droeg hem / Terug naar het diep waar ze innig bad toen / Ze hem inwierp dat hij nog eens terugkwam / Als die ander die zij kende en zo graag zag’.
In ‘Theorema’ lijkt het kind terug te komen om de ouders te verzoenen. Het optreden van de bezoeker doet sterk denken aan het optreden van Jezus na zijn verrijzenis, zoals bij de Emmaüsgangers.
Er zijn mythologische wezens onder water, zoals de ekkerman, een vreeswekkend monster dat kinderen omlaag trekt in een put of ondiep water. Een Keltisch wezen is de kelpie, die je ook onder water trekt.
De titel van de bundel vinden we terug in het gelijknamige gedicht. Een winterlaken is warm. ‘Je spint je in het laken in / Slaapt onaantastbaar wit en stil / Onvoorstelbaar dichtbij ben ik / Maar je kiemde tot een pop / Dua moet ik wachten je hoort me niet’.
Mischa Andriessen, ‘Winterlaken’, De Bezige Bij, Amsterdam 2019
73 bladzijden
Hoe maak je van een drama poëzie, dat wil zeggen een tekst die blijft fascineren, die het raadsel intact houdt en toch wijst op een verschrikkelijk gebeuren en de gevolgen daarvan? Je kunt gebruik maken van mythische figuren, omdat het drama tegelijk persoonlijk en algemeen is. Bij het gedicht ‘Daena’ staat een motto van Giorgio Agamben: ‘Men schrijft om onpersoonlijk te worden.’ Kopland zei ooit: ‘Het moet zo persoonlijk dat het onpersoonlijk wordt’ of was het andersom?
Het drama wordt in de bundel ‘Winterlaken’ van Mischa Andriessen beschreven onder de koele titel ‘Daar’: ‘Daar was een kind, een halve minuut hooguit, aan de aandacht van zijn soezende ouders ouders ontsnapt (…)’ Het kind is in zee verdwenen. Weg. Daarna de radeloosheid van het steeds maar weer tevergeefs zoeken, het schuldgevoel.
Er zijn stijlfiguren zoals de hyperbool die de waanzin, de machteloosheid, de totale onbegrijpelijkheid van zo’n drama kunnen weergeven. De moeder staat steeds weer aan de waterkant te wachten tot het kind terugkeert, ook in het donker. De vader brengt haar eten en drinken; veegt zand en vuil van haar gezicht, vraagt haar om ‘vergeme’ (god vergeve mij) naar huis te komen, maar zij zegt: ‘Nog evenkes’ en hij weet dat ze daar blijft. En dan gebeurt het onmogelijke, passend bij de onmogelijke situatie, het onbegrijpelijke verdriet: haar lichaam krijgt veren, handen en armen worden vleugels, benen en voeten krijgen scherpe klauwen, haar zachte stem wordt een krijs. Ze stijgt op boven haar ‘wepele’ (lege) huis. De vogel zweeft boven de zeeën, haalt wrakhout boven, een fles zonder brief. Dit is te lezen in een prozatekst, waarbij al of niet expres twee alinea’s aan het slot herhaald worden: de alinea’s die gaan over haar metamorfose. De lezer denkt wellicht aan Daphne die in een boom veranderde. Er is dan al een beeld gekomen, als hij of zij dat kent, uit 'The French Lieutenant's Woman’, de vrouw die steeds op de pier staat uit te kijken naar haar geliefde, die niet terugkeert.
De vader in het drama van ‘Winterlaken’ wordt in de beschreven tekst halfzot.
Er zijn andere beelden die de onmogelijkheid van terugkeer naar de ‘oude’ liefde weergeven. Er is het weerhuisje, waaruit of de man of de vrouw naar buiten komt, al naar gelang het regent of niet.
Weerhuis
Zij denkt niemand komt binnen Door een deur die op slot zit Kan niemand eruit denkt hij De sneeuw bedekte de stappen Denkt zij er was hier niemand We bellen elkaar alleen nog maar Om te achterhalen waar we toch Onze telefoon hebben weggelegd Hij denkt wat als we nog een keer Wisselen van plaats dadelijk weggaan Bij het beslagen raam waar zij denkt Hij denkt nooit meer aan die nacht Toen ze binnenkwamen een ravage maakten Van wat we toegewijd hadden opgezet Maar we konden het wel op dat moment Denkt hij laten we ogenblikkelijk weggaan later Terugkomen en het huis zien alsof we hier Niet eerder waren onze sporen vervaagden Denkt zij het sneeuwt alweer denkt hij Zij denkt het is te koud om open te doen
____
In dit gedicht denkt de vrouw ‘niemand komt binnen / Door een deur die op slot zit’ en denkt de man: ‘Door een deur die op slot zit / Kan niemand eruit’. Een treffende apokoinou, die de wanhopige situatie weergeeft. Ze zijn met elkaar verbonden en tegelijk gescheiden. De overige beelden van het gedicht geven een herhaling van deze situatie. Het gedicht is gebouwd rond de tegenstellende beweging. Het voortdurend herhalen van ‘zij denkt’ en ‘denkt hij’ geeft aan hoe machteloos het paar is om bij elkaar te komen. Het is denken, denken en niet praten of aanraken.
In een andere tekst met de titel ‘Daar’ wordt het begin van de liefde beschreven. In een kamer waar een dansvoorstelling heeft plaats gevonden, blijven de geliefden achter. Hij tilt haar over een drempel en zegt lachend dat dat een voorbode is, waarop zij ’schaterzegt: ‘Ja, ik wil’’
In ‘Ichtus’ duwt zij haar geliefde in het water. De kamer van het begin wordt genoemd. Zij wil hem terug zoals hij toen was, nog niet fataal gewond:
‘Nadat ze hem in het water had geduwd / Wachtte ze een week tot hij thuiskwam / Ze streelde de mond die naar adem hapte / Zijn glanzende vel schilferde op haar huid / Met haast streek ze hem weg vroeg snel / Waarom heeft het toch zo lang geduurd / Omdat een stem me vroeg wat ik wist / Zei hij welke kamer het precieze tijdstip / Van aanvang wat er klonk wie wie tilde / En ik twijfelde en begreep dat ik terug moest / Ze nam hem in haar armen en droeg hem / Terug naar het diep waar ze innig bad toen / Ze hem inwierp dat hij nog eens terugkwam / Als die ander die zij kende en zo graag zag’.
In ‘Theorema’ lijkt het kind terug te komen om de ouders te verzoenen. Het optreden van de bezoeker doet sterk denken aan het optreden van Jezus na zijn verrijzenis, zoals bij de Emmaüsgangers.
Er zijn mythologische wezens onder water, zoals de ekkerman, een vreeswekkend monster dat kinderen omlaag trekt in een put of ondiep water. Een Keltisch wezen is de kelpie, die je ook onder water trekt.
De titel van de bundel vinden we terug in het gelijknamige gedicht. Een winterlaken is warm. ‘Je spint je in het laken in / Slaapt onaantastbaar wit en stil / Onvoorstelbaar dichtbij ben ik / Maar je kiemde tot een pop / Dua moet ik wachten je hoort me niet’.
Mischa Andriessen, ‘Winterlaken’, De Bezige Bij, Amsterdam 2019
73 bladzijden
vrijdag 2 augustus 2019
Eenvoudige woorden en neologismen Monica Boschman
Eenvoudige woorden en neologismen
Monica Boschman (1965) is tekstschrijver, schrijfdocent en dichter. Van 2012 tot 2014 was zij de eerste regiodichter van de Noordelijke Maasvallei. Zij kreeg diverse eervolle vermeldingen bij poëziewedstrijden in Nederland en België. In 2017 won zij de Plantage Poëzie Prijs.
‘Zeerslag’ is haar debuut bij uitgeverij U2pi, een uitgave in de reeks ‘open’, met in de redactieraad Jos van Hest en Will van Sebille.
Eric van Loo op Meander vindt haar gedichten ‘weinig uitgesproken’: ‘Vrije verzen, van wisselende opbouw. Weinig gebruik van rijm of assonantie, metrum of andere expliciete poëtische stijlmiddelen.’ Wat zou hij vinden van de volgende verzen: ‘Duren rechtszaken eeuwig? Wassen rivieren eeuwig? Een libelle vliegt over het water; haar aanschijn weerspiegelt even de zon - en dan is er plotseling niets meer.’, als hij niet wist dat ze komen uit het Gilgamesj-epos? Hier wordt gesproken over de dood. Deze poëzie is duizenden jaren oud.
In ‘Zeerslag’ van Monica Boschman lees ik: ‘Hoe was het voor ik de bedoeling was? (…) Nog steeds vraag ik me af / hoe ik wist dat ik daar moest zijn.’ In het laatste gedicht uit de bundel, ‘Luchtveren’ gaat het over zo iets eenvoudigs en tegelijk geheimzinnigs als de wolkenlucht.
‘Wie splitst het wit
van blauw, legt het op hopen
waarin wij alles kunnen zien?
Een vroeg geweken kind misschien
een herdersjongen met gevoel
voor wol en schapen tellen.
Wie mengt, als alles al
uiteen gekeken is, het grijs
twee tinten lichter?
De stem van God misschien
die het niet dondert dat voorbijgaan
op voorbijgaand lijkt.
Wie daalt in dichter zwart
de ladder af om ons te klaren?
Ik trek mijn vleugels aan
en veeg de lucht.’
Andere vragen, even eenvoudig van taal, maar in wezen even geheimzinnig. Mensen veranderen in duizenden jaren niet erg veel.
Liefdesliederen uit de bijbel, een ander voorbeeld van eenvoudige taal die vragen stelt waarop het antwoord niet gemakkelijk te geven is. ‘Allerliefste, zeg me toch / waar jij je kudden laat grazen! / Vertel me waar je 's middags / je dieren laat rusten. / Of moet ik de kudden van je vrienden / langs gaan om je te zoeken?’
Nog een voorbeeld van Nijhoff: ‘Zingend en zonder herinnering / Ging ik uit het eerste land vandaan, / Zingend en zonder herinnering // Ben ik het tweede land ingegaan, /O God, ik wist niet waarheen ik ging / Toen ik dit land ben ingegaan. // O God, ik wist niet waarheen ik ging / Maar laat mij uit dit land vandaan, / O laat mij zonder herinnering / En zingend het derde land ingaan.’
Monica schrijft: ‘Nog steeds vraag ik me af ? hoe ik wist dat ik daar moest zijn.’
De titel van de bundel doet me denken aan ‘Neerbraak’ van Harmsen van der Beek. ‘Je zou kunnen zeggen dat een neerbraak moet zijn: de neerslag van een gedachte over het een of ander van een schrijver, zó geformuleerd dat een (voor)oordeel wordt doorbroken bij de lezer.’ (HvB)
‘Zeerslag’, geen mooi woord naar mijn mening. Het zou de neerslag van iets wat zeer doet of deed kunnen zijn, maar zo dat de lezer de situatie moet afleiden uit het gebruik van bepaalde woorden, zoals ‘zandstraalden’, ‘oude wanen’, ‘breken’, ‘scheermessen’, ‘schreeuwen’, ‘onnodig intiem’, ‘nemen op de korrel’, ‘verzanden’, die we vinden in het volgende gedicht dat over een breuk gaat.
‘Strandpaal 22
Daar spraken we af, zandstraalden elkaar
lang en diep. We sliepen tot het zeepeil
van oude wanen. We herhaalden ons.
Vandaag breken we lage golven
en tellen scheermessen op het strand.
Meeuwen schreeuwen in veelvoud.
We zitten naast elkaar, scherm delen
klinkt onnodig intiem, we nemen op
de korrel. Het verzanden is begonnen.’
Monica Boschman gebruikt vaak woorden die nog niet bestaan, zoals ‘Breekhuid’. ‘Bladeren zuigen het brein uit onze benen. / We willen niet vertragen, kunnen niet // verdragen dat we niets te vertellen / en te weerleggen hebben. // We schuiven nadagen / voor ons uit.’
Monica heeft me verrast. Zij is een interessante dichter, die meer aandacht verdient.
Monica Boschman, ‘Zeerslag’, uitg. U2pi, Den Haag, 2018.
69 bladzijden
Monica Boschman (1965) is tekstschrijver, schrijfdocent en dichter. Van 2012 tot 2014 was zij de eerste regiodichter van de Noordelijke Maasvallei. Zij kreeg diverse eervolle vermeldingen bij poëziewedstrijden in Nederland en België. In 2017 won zij de Plantage Poëzie Prijs.
‘Zeerslag’ is haar debuut bij uitgeverij U2pi, een uitgave in de reeks ‘open’, met in de redactieraad Jos van Hest en Will van Sebille.
Eric van Loo op Meander vindt haar gedichten ‘weinig uitgesproken’: ‘Vrije verzen, van wisselende opbouw. Weinig gebruik van rijm of assonantie, metrum of andere expliciete poëtische stijlmiddelen.’ Wat zou hij vinden van de volgende verzen: ‘Duren rechtszaken eeuwig? Wassen rivieren eeuwig? Een libelle vliegt over het water; haar aanschijn weerspiegelt even de zon - en dan is er plotseling niets meer.’, als hij niet wist dat ze komen uit het Gilgamesj-epos? Hier wordt gesproken over de dood. Deze poëzie is duizenden jaren oud.
In ‘Zeerslag’ van Monica Boschman lees ik: ‘Hoe was het voor ik de bedoeling was? (…) Nog steeds vraag ik me af / hoe ik wist dat ik daar moest zijn.’ In het laatste gedicht uit de bundel, ‘Luchtveren’ gaat het over zo iets eenvoudigs en tegelijk geheimzinnigs als de wolkenlucht.
‘Wie splitst het wit
van blauw, legt het op hopen
waarin wij alles kunnen zien?
Een vroeg geweken kind misschien
een herdersjongen met gevoel
voor wol en schapen tellen.
Wie mengt, als alles al
uiteen gekeken is, het grijs
twee tinten lichter?
De stem van God misschien
die het niet dondert dat voorbijgaan
op voorbijgaand lijkt.
Wie daalt in dichter zwart
de ladder af om ons te klaren?
Ik trek mijn vleugels aan
en veeg de lucht.’
Andere vragen, even eenvoudig van taal, maar in wezen even geheimzinnig. Mensen veranderen in duizenden jaren niet erg veel.
Liefdesliederen uit de bijbel, een ander voorbeeld van eenvoudige taal die vragen stelt waarop het antwoord niet gemakkelijk te geven is. ‘Allerliefste, zeg me toch / waar jij je kudden laat grazen! / Vertel me waar je 's middags / je dieren laat rusten. / Of moet ik de kudden van je vrienden / langs gaan om je te zoeken?’
Nog een voorbeeld van Nijhoff: ‘Zingend en zonder herinnering / Ging ik uit het eerste land vandaan, / Zingend en zonder herinnering // Ben ik het tweede land ingegaan, /O God, ik wist niet waarheen ik ging / Toen ik dit land ben ingegaan. // O God, ik wist niet waarheen ik ging / Maar laat mij uit dit land vandaan, / O laat mij zonder herinnering / En zingend het derde land ingaan.’
Monica schrijft: ‘Nog steeds vraag ik me af ? hoe ik wist dat ik daar moest zijn.’
De titel van de bundel doet me denken aan ‘Neerbraak’ van Harmsen van der Beek. ‘Je zou kunnen zeggen dat een neerbraak moet zijn: de neerslag van een gedachte over het een of ander van een schrijver, zó geformuleerd dat een (voor)oordeel wordt doorbroken bij de lezer.’ (HvB)
‘Zeerslag’, geen mooi woord naar mijn mening. Het zou de neerslag van iets wat zeer doet of deed kunnen zijn, maar zo dat de lezer de situatie moet afleiden uit het gebruik van bepaalde woorden, zoals ‘zandstraalden’, ‘oude wanen’, ‘breken’, ‘scheermessen’, ‘schreeuwen’, ‘onnodig intiem’, ‘nemen op de korrel’, ‘verzanden’, die we vinden in het volgende gedicht dat over een breuk gaat.
‘Strandpaal 22
Daar spraken we af, zandstraalden elkaar
lang en diep. We sliepen tot het zeepeil
van oude wanen. We herhaalden ons.
Vandaag breken we lage golven
en tellen scheermessen op het strand.
Meeuwen schreeuwen in veelvoud.
We zitten naast elkaar, scherm delen
klinkt onnodig intiem, we nemen op
de korrel. Het verzanden is begonnen.’
Monica Boschman gebruikt vaak woorden die nog niet bestaan, zoals ‘Breekhuid’. ‘Bladeren zuigen het brein uit onze benen. / We willen niet vertragen, kunnen niet // verdragen dat we niets te vertellen / en te weerleggen hebben. // We schuiven nadagen / voor ons uit.’
Monica heeft me verrast. Zij is een interessante dichter, die meer aandacht verdient.
Monica Boschman, ‘Zeerslag’, uitg. U2pi, Den Haag, 2018.
69 bladzijden
Abonneren op:
Posts (Atom)