maandag 12 maart 2018

Marc Tritsmans Het zingen van de wereld

Kleine poëtische filosofie van het leven

Wat is de situatie van de mens? Waar komen we vandaan, waar gaan we naar toe en waarom? Met de laatste vraag houdt Marc Tritsmans in Het zingen van de wereld , zijn twaalfde bundel, niet bezig. Hij schrijft gedichten over het leven op onze aarde, zoals de titel belooft.

Hoe zijn we op onze woning, de aarde? Hoe gaan we er mee om? Hoe lang al leven we van wat de zon ons brengt? Hoe worden we getroost door de maan en hoe resoneert het draaien van de maan om onze aarde in ons leven? Wat danken we aan lucht en water en wat betekent het licht van alle sterren? Tritsmans is op de hoogte van de natuurkundige stand van zaken in de wetenschap. Hij heeft het over fotonen, over het golf- en deeltjeskarakter dat we geleerd hebben van de quantumfysica.

Eerst dachten we het middelpunt te zijn van het universum, was onze aarde, de planeet waar om alles draaide, wat we leerden van de oude Grieken en wat de moederkerk heel lang volhield. In de 16de eeuw leerden we van Copernicus, Keppler en Galilei dat wij draaien om de zon en vervolgens moesten we begrijpen dat ons zonnestelsel aan de rand van ons melkwegstelsel bewoog en dat we een onbeduidend plekje innamen in de kosmos en dat zelfs dat onbegrijpelijk grote stelsel een vlekje was in een veel groter geheel en uiteindelijk moesten we leren hoe het ons bekende universum slechts een mogelijkheid was in een onvoorstelbaar heelal. Dat ons universum misschien slechts een deel was van oneindig veel aan- en uitflitsende universa.
We dachten dat de mens de kroon was van een door God geschapen wereld, maar we bleken voort te komen uit een reeks van samenklonterende atomen en moleculen en we leerden dat uiteindelijk alles bestond uit onvoorstelbaar kleine trillingen.
Maar wij leven op deze aarde en we maken de wisseling van de seizoenen mee en we zien bomen groeien, hun blad verliezen en we zien ze weer uitbotten. Eerst kunnen we een boom planten en zijn stam met een hand omvatten. Later kunnen we de boom alleen nog maar omarmen en nog later ook dat niet meer.

De taal ‘heeft in haar eentje de mens gemaakt / tot dit reddeloos aan de dood denkend dier / dat zich steeds bewust van het uiteindelijk // zinloze toch maar blijft proberen om hiervoor / nog wat woorden te vinden omdat zelfs even / bestaan beter is dan eeuwig niet bestaan’. Dat is belangrijk: we leven en hoewel we verdwijnen - ja, uiteindelijk met zijn allen - we leven nu.
Zelfs even bestaan is beter dan eeuwig niet bestaan. Waarom is dat zo’n mooie en duizelingwekkende gedachte? Omdat we toch een opdracht hebben? Niet een opdracht van een denkend wezen, maar een opdracht die inherent is aan het leven. Omdat wij leven, moeten wij groeien in bewustzijn, deelnemen aan een zich ontvouwend eeuwig bewustzijn.
Er zijn mensen die niet kunnen geloven in zo’n opdracht. Zij denken dat het leven een zinloze, toevallige affaire is.
Wat denkt de dichter? Kun je dichten zonder zo’n ‘geloof’? Zonder zo’n richting? Is zulk geloof uit de mode geraakt?

ik ben een man van de noordelijke hemisfeer
en wil mij mijn noorden niet laten ontfutselen
wellicht heb ik nog wat van de duiven

huist een gedemodeerd kompas in mijn hoofd
want waar ik ook neerstrijk ga ik in het donker
vastberaden op zoek naar vertrouwde constellaties

fluisteren stemmen van verre voorouders - jagers
reizigers? me dwingend in het oor dat niemand zonder plaatsbepaling echt kan bestaan

altijd willen mijn voeten weten waar ze zich precies
bevinden: gezekerd en geaard ook al dwalen we
met z’n allen stuurloos te midden van ontelbare heelallen

Marc Tritsmans, Het zingen van de wereld, Nieuw Amsterdam, Amsterdam 2017
54 blz

Geen opmerkingen:

Een reactie posten