maandag 12 maart 2018

Hélène Swarth MIjn Haat

Mijn Haat
Ik ben met mijn Haat door het leven gegaan

Een mantel van purper had zij aan

En onder die mantel een kleed van rouw

Als het slepend gewaad van een weduwvrouw

En een kroon van robijn op haar lokken blond

En een bittere lach om haar trotse mond

En een levende slang om haar middel heen

Als een goudgroene gordel van edelsteen

Zij droeg in de rechter een zwarte staf

Daar sloeg zij de zomerse bloemen mee af

Die lieflijk ontloken langs heg en vliet

En die zij mij nimmer nog plukken liet

Zij droeg aan haar boezem een passiebloem

Dat die bloem niet verwelkte dat was haar roem

En als ik haar smeekte om een koele dronk

Dan was 't of daar vuur in haar ogen blonk

En zij bood mij vol alsem, die nog in mij brandt

De albasten kelk van haar holle hand

Maar toen ik daar stond bij mijn lievekens graf

Daar knopte en daar bloeide haar zwarte staf

Tot hij rozen droeg als een rozelaar

Vele blanke en veel rode bij elkaar

Zij slingerde van zich de gordelslang

En tranen besproeiden haar bleke wang

Ik kuste haar handen, en hemels licht

Kwam over haar vorstelijk aangezicht.

" En zijt gij niet langer mijn trouwe Haat

O gij die uw tranen zo vloeien laat?"

Toen sprak zij: " En hebt gij dat nooit verstaan?
Gij zijt met uw Liefde door 't leven gegaan.”

Dit gedicht van Hélène Swarth gaat niet over haat, het gaat over verloren liefde. We kennen de dichteres van onder andere de bundel Rouwviolen. Haar geliefde heeft haar eerder in de steek gelaten, daarna is hij gestorven, maar haar liefde is gebleven.
Toen ik veertien jaar was, vond ik in de kast van mijn vader een bundel met gedichten van de Tachtigers, Perk, Kloos, Verwey, Gorter en ja wel Hélène Swarth. Zij was rond 1880 beroemder dan Kloos.
Mijn leraar Nederlands Wolthuis zocht leerlingen die wilden voordragen tijdens de boekenweek. Ik meldde mij met ‘Mijn haat’. Ik mocht voordragen, maar moest een ander gedicht kiezen. Dit zou ik niet begrijpen. Hij had gelijk, al trof mij de rouwmuziek en de hartstocht en waarschijnlijk ook de taal.

Het is nogal wat om te zeggen ‘Ik ben met mijn Haat door het leven gegaan’. De haat gepersonifieerd. Hoe oud was de dichteres toen ze dit schreef? Een jaar of dertig! Het gedicht heeft de overdrevenheid van de jeugd. Zij kiest de kleuren die passen bij rouw, theatraal, ‘een mantel van purper’ en ‘een kleed van rouw’; dat zal wel zwart zijn. Maar de lokken zijn blond en daarboven ‘een kroon van robijn’: bloedrood. ‘bittere lach’, ‘trotse mond’. ‘een levende slang om haar middel’: dit alles beroerde de puber heftig. Ook de woede waarmee de zomerse bloemen worden weggeslagen.
Een altijd durende ‘passiebloem’ ‘aan haar boezem’. Zij biedt ‘alsem’ aan als drank, uit een ‘albasten kelk’. Dat men aan Christus op het kruis met alsem gemengde wijn te drinken gaf, 
zoals beschreven in twee evangelies, wist zij natuurlijk. Dit was een joodse traditie om de pijn en angst te minderen. Alsem is bitter en opiumachtig.
Als de dichteres bij het graf van haar ontrouwe minnaar staat, gebeurt een wonder: de staf gaat bloeien en brengt rozen voort. De slang wordt weggeslingerd. De Haat huilt, of beter weent en de ik vraagt of zij, de Haat, haar niet langer trouw is.
De haat beschermt haar in zekere zin; zij is een schild tegen melancholie en dodelijke pijn. Maar nee: nu blijkt dat de reactie van de ik alleen maar is ingegeven door Liefde.

=

Geen opmerkingen:

Een reactie posten